C-537/23 Societa Italiana Lastre

Contentverzamelaar

C-537/23 Societa Italiana Lastre

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    23 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    9 december 2023

Trefwoorden: rechterlijke bevoegdheid, exceptie van internationale onbevoegdheid

Onderwerp:

•            Artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Feiten:

De verwerende partij, vennootschap Agora (hierna: „Agora”), heeft voor de uitvoering van werkzaamheden in opdracht van twee samenwonende natuurlijke personen (de opdrachtgevers) een overeenkomst gesloten met de verzoekende partij, vennootschap SPA Italiana Lastre (hierna: „SIL”), voor de levering van bekledingspanelen. In deze overeenkomst is bepaald dat de rechtbank van Brescia bevoegd is. De opdrachtgevers hebben op grond van gebreken een vordering tot aansprakelijkstelling en schadevergoeding ingesteld tegen alle betrokken aannemingsbedrijven, alsook tegen SIL, de leverancier van de panelen.  SIL heeft een exceptie van internationale onbevoegdheid opgeworpen tegen de garantieclaim van Agora. Deze exceptie is door de rechter verworpen.

Overweging:

SIL betoogt dat met het verwerpen van deze exceptie artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 is geschonden. De verwijzende rechter merkt op dat Artikel 25, lid 1, verwijst naar het recht van de lidstaat van het aangewezen gerecht met het oog op de beoordeling van de „materiële” geldigheid van het forumkeuzebeding. Deze precisering doet de vraag rijzen naar de draagwijdte van die verwijzing, in het bijzonder in het geval van een asymmetrisch forumkeuzebeding dat slechts één van de partijen de mogelijkheid biedt te kiezen voor een gerecht naar keuze dat volgens de regels van het gemene recht bevoegd is en verschilt van het gerecht dat in dat beding wordt genoemd. De verwijzende rechter vraagt zich af of er moet worden gekeken naar de autonome regels die voortvloeien uit artikel 25, lid 1 van verordening (EU) nr. 1215/2012 indien de wederpartij aanvoert dat dit beding onrechtmatig is omdat het onnauwkeurig en/of onevenwichtig is, of dat het recht van de aangewezen lidstaat worden toegepast.

Prejudiciële vragen:

1) Moet wanneer er sprake is van een asymmetrisch forumkeuzebeding dat slechts één van de partijen de mogelijkheid biedt te kiezen voor een gerecht naar keuze dat volgens de regels van het gemene recht bevoegd is en verschilt van het gerecht dat in dat beding wordt genoemd, en de wederpartij aanvoert dat dit beding onrechtmatig is omdat het onnauwkeurig en/of onevenwichtig is, dan worden gekeken naar de autonome regels die voortvloeien uit artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening en de door die verordening nagestreefde doelstelling van voorspelbaarheid en rechtszekerheid, of moet het recht van de in het beding aangewezen lidstaat worden toegepast[?] Met andere woorden, moet er worden aangeknoopt bij het begrip „materiële geldigheid” van het beding in de zin van die bepaling? Of moet er daarentegen van worden uitgegaan dat de voorwaarden voor de materiële geldigheid van het beding strikt dienen te worden uitgelegd en alleen betrekking hebben op materiële nietigheidsgronden, waaronder met name fraude, dwaling, bedrog, geweld en onbekwaamheid?

2) Indien de vraag of het beding onnauwkeurig of onevenwichtig is, moet worden beantwoord aan de hand van autonome regels, dient artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening dan aldus te worden uitgelegd dat een beding volgens hetwelk de ene partij zich slechts tot één rechter kan wenden, terwijl de andere partij, naast deze rechter, ook elke andere naar gemeen recht bevoegde rechter kan aanzoeken, wel of juist niet moet worden toegepast?

3) Indien de asymmetrie van een beding een materiële voorwaarde betreft, hoe moet deze bepaling dan worden uitgelegd, en in het bijzonder de verwijzing naar het recht van de staat van het aangewezen gerecht, wanneer er in het beding meerdere gerechten worden aangewezen of wanneer het beding één gerecht aanwijst, maar één van de partijen de mogelijkheid laat om een ander gerecht te kiezen en die keuze nog niet is gemaakt op de dag waarop de rechter wordt aangezocht:

– is het recht van de staat van het enige uitdrukkelijk aangewezen gerecht het toepasselijke nationale recht, ongeacht of er ook andere gerechten kunnen worden aangezocht?

– kan, indien er meerdere gerechten zijn aangewezen, worden verwezen naar het recht van de staat van het daadwerkelijk aangezochte gerecht?

– moet, tot slot, de verwijzing naar het recht van de aangewezen lidstaat in het licht van overweging 20 van de Brussel I bis-verordening worden begrepen als een verwijzing naar de materiële rechtsregels of naar het conflictenrecht van die lidstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-387/98

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten