C-538/25 Flugzeugherstellerin

Contentverzamelaar

C-538/25 Flugzeugherstellerin

Prejudiciële hofzaak   

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 oktober 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     22 november 2025

Trefwoorden: dual use producten, exportcontrole, mensenrechten, definitie militaire bestemming

Onderwerp: Verordening (EU) 2021/821 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik: Artikel 2, punt, 1; VWEU: Artikel 207; Verordening (EU) 2015/479 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer: Artikel 10. 

Verzoeker, een Oostenrijkse vliegtuigfabrikant exporteert luchtvaartuigen, vluchtsimulators en technologie voor pilotenopleidingen. Hoewel deze producten oorspronkelijk niet voor militaire doeleinden zijn ontworpen, worden ze in Myanmar gebruikt voor de basisopleiding van militaire piloten. Omdat Myanmar door internationale organisaties beschuldigd wordt van willekeurige luchtaanvallen op burgerdoelen en Oostenrijk gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de producten óók voor militaire doeleinden worden gebruikt (dual use), legt de Oostenrijkse Minister van Economische Zaken een uitvoerverbod op. De vliegtuigfabrikant is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de verwijzende rechter. De vliegtuigfabrikant betwist dat zijn producten een militaire ontwerpbestemming hebben en dat voor militair gebruik een aanpassing van aanvullende technische gegevens noodzakelijk is. De verwijzende rechter vraagt het Hof wat volgens Unierecht onder ‘militaire bestemming’ van een product moet worden verstaan en of een nationaal uitvoerverbod uitsluitend op grond van mensenrechtenoverwegingen kan worden gerechtvaardigd, ongeacht of het een dual use product is.

Prejudiciële vragen:
1. Welke omstandigheden zijn relevant bij de beoordeling van de vraag of een product „[ook] een militaire bestemming” in de zin van artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2021/821 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 206 van 11 juni 2021, blz. 1) kan hebben?
a. Moet een product een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de capaciteiten van de strijdkrachten, opdat er „ook [van] een militaire bestemming” in de zin van artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2021/821 sprake kan zijn? Of kan er reeds sprake zijn van een
dergelijke bestemming wanneer het product voor de opleiding van militair personeel wordt gebruikt, zonder dat de basisopleiding die met het product kan worden voltooid, verschilt van die voor vergelijkbaar burgerpersoneel, en de specifiek militaire opleiding van het militair personeel op een later tijdstip met een ander product plaatsvindt of moet plaatsvinden?
b. Dient bij de beoordeling van de vraag of een product „ook een militaire bestemming” in de zin van artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2021/821 kan hebben, rekening te worden gehouden met de militaire capaciteiten van de eindgebruiker of de ontvanger in het derde land waarnaar het product zal worden uitgevoerd, de situatie in het derde land, de mogelijkheid van de aanpassing van het product of het onttrekkingsgevaar van het product, of heeft de beoordeling uitsluitend betrekking op de staat van het product waarin het moet worden uitgevoerd?

2. Staan artikel 207 VWEU juncto artikel 10 van verordening (EU) 2015/479 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (PB L 83 van 27 maart 2015, blz. 34) of andere Unierechtelijke bepalingen de toepassing van een nationale wettelijke regeling toe om de uitvoer van een product naar een derde land uit mensenrechtenoverwegingen te toetsen en, in voorkomend geval, te verbieden, ongeacht of het product een product voor tweeërlei gebruik in de zin van artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2021/821 is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-70/94; C-83/94.

Specifiek beleidsterrein: BZ; FIN-Fiscaal; DEF