C-541/19, C-542/19 en C-661/19 Eurowings e.a.

Contentverzamelaar

C-541/19, C-542/19 en C-661/19 Eurowings e.a.

Gevoegde prejudiciële zaken

Termijnen: Motivering departement: 1 november 2019
Schriftelijke opmerkingen: 18 december 2019

Trefwoorden : luchtreizigers; compensatie; aansluitende vluchten; deeltraject; annulering

Onderwerp :

• Verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten

Feiten:

 

C-541/19 en C-542/19:

Verzoeker heeft in het kader van één enkele boeking via het GDS Global Distribution System een vlucht geboekt van Madrid naar Zürich, op 18 september 2017, met een rechtstreeks aansluitende vlucht naar Hamburg, ook op 18 september 2017. De rechtstreekse aansluitende vlucht, die door Eurowings GmbH (verweerster) zou worden uitgevoerd, werd geannuleerd. Er is verzoeker geen andere vlucht aangeboden. Verweerster heeft hem uiteindelijk 250,00 EUR als compensatie betaald. Verzoeker vordert van verweerster aanvullende compensatie ten bedrage van 150,00 EUR.

 

C-661/19:

De twee betrokken passagiers boekten een reis van Innsbruck naar Reykjavik met heen- en terugvlucht, waarbij de vlucht in beide richtingen werd opgesplitst en aanvankelijk alleen naar Frankfurt ging. De in totaal vier vluchten werden onder één dezelfde “Lufthansa boekingscode” geboekt. Tijdens de terugreis is de vlucht van Frankfurt naar Innsbruck uitgevoerd door Austrian Airlines AG (verweerster) maar deze vlucht werd geannuleerd door Lufthansa. De betrokken passagiers zijn overgeboekt naar een andere vlucht (Frankfurt-Wenen). Vervolgens werden de passagiers omgeboekt naar een treinverbinding vanaf de Weense luchthaven naar Innsbruck. Dit was voor de passagiers de snelste vervoersmogelijkheid. Lufthansa heeft aan beide passagiers een bedrag van 250,00 EUR betaald. De verzoekster eist voor de twee passagiers een totale aanvullende compensatie ter hoogte van 300,00 EUR.

 

Overweging:

C-541/19 en C-542/19:

Verzoeker is van mening dat er sprake is van een vliegreis die als één geheel is geboekt. Het is niet van belang dat de vliegreis noch bij verweerster zelf is geboekt, noch dat alle deeltrajecten door de contractpartij zelf dan wel door één luchtvaartmaatschappij zijn uitgevoerd. Volgens verweerster zijn door verzoeker twee onafhankelijke, niet met elkaar in verband staande vluchten geboekt, zodat enkel een compensatie van 250,00 EUR verschuldigd is, die is gebaseerd op de vluchtafstand Zürich-Hamburg. De verwijzende echter gaat ervan uit dat het hier gaat om een vliegreis die één geheel vormt. Hiervoor pleit reeds de korte overstaptijd tussen de aanvoervlucht en de aansluitende vlucht.

 

C-661/19:

De vraag, hoe moet worden geoordeeld in het geval dat een als één geheel geboekte vlucht met tussenlanding, waarbij de eerste vlucht punctueel was maar de passagier wegens vervoersweigering met een vertraging, die grond vormt voor compensatie, zijn bestemming bereikt, is omstreden. Met name in het geval van een als één geheel geboekte vlucht is nog steeds niet duidelijk, waarom bij een uit deeltrajecten bestaande vlucht zou moeten worden afgeweken van het beginsel dat de vertraging op de eindbestemming van de reis bepalend is voor de hoogte van de compensatie die moet worden berekend op basis van het gehele traject.

 

Prejudiciële vragen:

 

C-541/19 en C-542/19:

Wordt de gehele vliegroute ook dan ten grondslag gelegd aan de berekening van de compensatie volgens artikel 7 van verordening (EEG) nr. 261/2004 [van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91], wanneer een passagier pas wegens vertraging/annulering van de rechtstreeks aansluitende vlucht met een vertraging van drie uur of meer op de eindbestemming werd geconfronteerd, wetende dat de aanvoervlucht wel punctueel was, beide vluchten door verschillende luchtvaartmaatschappijen werden uitgevoerd en de vluchten gezamenlijk zijn geboekt?”

 

C-661/19:

Moet artikel 7, lid 1, tweede zin, juncto artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat bij personenvervoer op een uit twee vluchten bestaande vliegverbinding zonder noemenswaardig oponthoud in de overstapluchthaven, alleen de afstand van het tweede deeltraject relevant is voor de hoogte van de compensatie, wanneer de vordering is ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij die het tweede deeltraject heeft uitgevoerd, tijdens hetwelk de onregelmatigheid zich heeft voorgedaan, en het vervoer over het eerste deeltraject door een andere luchtvaartmaatschappij is uitgevoerd?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-274/16, C-447/16 en C-448/16); (C-537/17)

Specifiek beleidsterrein: IenW