C-541/24 Naltov 

Contentverzamelaar

C-541/24 Naltov 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    25 november 2024

Trefwoorden: persoonsgegevens, inzage in stukken, geheimhouding

Onderwerp: 
-    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens: overweging 20, artikel 6, lid 1, en artikel 23, lid 1, onder f);
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 19;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 7, 8 en 47.

Feiten:
Verzoekende partijen in het hoofdgeding zijn erfgenamen van een perceel grond aan wie de eigendomsrechten tussen 1945 en 1989 waren ontnomen ten gunste van de overheid. Zij hebben een vordering ingesteld tegen de administratieve handeling waarbij de teruggave van het onroerend goed is geweigerd. Tegelijkertijd is er een civiele zaak bij de rechter in tweede aanleg aanhangig, betreffende het eigendomsrecht op hetzelfde onroerend goed. De advocaat van SQ, verzoeker in de laatstgenoemde zaak, wenste om inzage te verkrijgen in stukken van de eerstgenoemde zaak (waar SQ noch zijn advocaat partij in is). Op grond van nationale regelgeving kan iedere advocaat in iedere zaak onbeperkte inzage krijgen in de stukken. De verwijzende rechter heeft twijfels bij de verenigbaarheid van die regelgeving met het Unierecht.

Overweging:
De verwijzende rechter is van mening dat de werkingssfeer van de nationale regelgeving, die voorziet in een naar aard en omvang onbeperkte toegang tot de persoonsgegevens voor advocaten die geen der partijen bij de desbetreffende zaak vertegenwoordigen, moet worden beperkt. Het lijkt de verwijzende rechter niet evenredig in het licht van de AVG en artikelen 7 en 8 van het Handvest dat advocaten een onbeperkte inzage in stukken zouden mogen hebben. Het is de vraag of het recht op inzage in processtukken in algemene zin aan advocaten moet worden verleend, of dat in ieder individueel geval een legitiem belang aangetoond moet worden dat door de rechter beoordeeld moet worden.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 47 van het Handvest, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 8 ervan en de AVG, aldus worden uitgelegd dat aan een advocaat die in een bepaalde zaak geen der partijen vertegenwoordigt, alleen al op grond van zijn hoedanigheid van advocaat onbeperkte inzage in de stukken van die zaak kan worden verleend? 

2. Moet artikel 47 van het Handvest, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 8 ervan en de AVG, aldus worden uitgelegd dat een persoon die in een bepaalde zaak partij noch advocaat van een partij is, steeds een legitiem belang moet aantonen om inzage in de stukken van die zaak te verkrijgen? 

3. Moet artikel 47 van het Handvest, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 8 ervan en artikel 6, lid 1, onder a), AVG aldus worden uitgelegd dat de toestemming van alle partijen bij een zaak steeds vereist is om aan een persoon die in deze zaak partij noch advocaat van een partij is, inzage in de stukken van die zaak te verlenen? 

4. Moeten artikel 47 van het Handvest en artikel 19 VEU aldus worden uitgelegd dat een tuchtprocedure kan worden ingeleid tegen de rechter die aan een persoon die in een bepaalde zaak partij noch advocaat van een partij is, inzage in de stukken van die zaak heeft verleend: 
a) voordat een bepaling van nationaal recht in strijd met het Unierecht is verklaard, of 
b) nadat een bepaling van nationaal recht in strijd met het Unierecht is verklaard? 

5. Moeten artikel 47 van het Handvest en artikel 19 VEU aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter mag weigeren gevolg te geven aan de instructies van een andere nationale rechter die de wettigheid toetst van een administratieve handeling, die bepalend is voor het verloop en de afdoening van de aanhangige procedure bij de eerstgenoemde nationale rechter, wanneer deze rechter twijfel koestert over de verenigbaarheid van een 

6. Moet artikel 19, lid 1, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest (vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter), aldus worden uitgelegd dat alle rechters in de Europese Unie gehouden zijn tot naleving van gemeenschappelijke en geharmoniseerde ethische minimumgedragsnormen, en met name van het beginsel van gegevensbescherming (vertrouwelijkheid en beroepsgeheim)? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten