C-545/19 Allianzgi-Fonds Aevn
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 oktober 2019 Schriftelijke opmerkingen: 14 december 2019
Trefwoorden : belastingen, nationale belastingregeling, icb’s
Onderwerp :
- Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag
Feiten:
Verzoekster, een naar Duits recht opgerichte en in Duitsland gevestigde instelling voor collectieve belegging (icb) met een Portugees fiscaal identificatienummer, heeft een arbitrale vordering ingesteld tegen de Portugese belasting- en douanedienst waarbij zij verzoekt om onwettig- en nietigverklaring van de inhouding aan de bron van vennootschapsbelasting over de fiscale jaren 2015 en 2016 omdat de nationale bepalingen van Portugal volgens haar in strijd zijn met artikel 63 VWEU en artikel 18 VWEU. Ingevolge de Portugese regeling zijn alle dividenden die een ingezeten vennootschap uitkeert aan een eveneens in Portugal gevestigde belastingplichtige onderworpen aan een definitieve bronheffing van 25%. Dividendontvangsten van naar Portugees recht opgerichte icb’s waren ten tijde van de belastbare feiten vrijgesteld van de vennootschapsbelasting overeenkomstig artikel 22 lid 3 EBF (Portugese regeling inzake belastingvoordelen). Voor de oprichting van een beleggingsfonds overeenkomstig de Portugese nationale rechtsorde is vereist dat deze is gevestigd in Portugal, hetgeen uitsluit dat een in een andere lidstaat ingezeten icb kan worden opgericht naar Portugees recht en de vrijstelling van artikel 22 EBF kan genieten. Verder is voor de oprichting van een icb in Portugal geen voorafgaande toestemming nodig van de Portugese toezichthoudende autoriteit voor de effectenmarkten. Dit geldt echter niet voor een naar het recht van een andere lidstaat van de Unie opgerichte icb’s, die in hun respectieve lidstaten onderworpen zijn aan hun nationale toezichthoudende autoriteiten. Voor de fiscale jaren 2015 en 2016 genoten icb’s opgericht in Portugal die dividenden van de in Portugal gevestigde vennootschappen ontvingen daarom van een gunstigere fiscale regeling dan icb’s opgericht naar het recht van een andere lidstaat van de Unie die dividenden uit Portugal ontvingen.
Verzoekster geniet in haar lidstaat van vestiging (Duitsland) een belastingvrijstelling en kan de aan de bron geheven belasting niet terugvragen. Zij stelt dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat deze dividenden kunnen worden aangemerkt als kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU en richtlijn 88/361/EEG. Verder heeft het Hof ook bepaald dat o.a. vergelijkbare situaties niet verschillend mogen worden behandeld, behoudens indien dat objectief gerechtvaardigd is en evenredig met het doel van de nationale regeling en dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is. Verzoekster is van mening dat er in de onderhavige zaak sprake is van discriminerende behandeling op grond van nationaliteit en een duidelijke beperking van het vrije verkeer van kapitaal.
De Portugese belasting- en douanedienst stelt dat de naar Portugees recht opgerichte icb’s en in Duitsland opgerichte en gevestigde icb’s niet algemeen vergelijkbaar zijn, gegeven het feit dat eerstgenoemde icb’s vennootschapsbelasting betaalden over belastbare winsten die ook marginale opbrengsten omvatten, welke belasting voornamelijk wordt geheven in het kader van de zegelbelasting, terwijl laatstgenoemde icb’s waren vrijgesteld van de belasting op opbrengsten en schijnbaar ook van andere belastingen. In de onderhavige zaak kan volgens verweerder niet met succes worden gesteld dat er sprake is van objectief vergelijkbare situaties, aangezien de heffing van belasting op dividenden geschiedt volgens twee onderscheiden mechanismen en niets erop wijst dat de belastingdruk op dividenden die worden uitgekeerd aan icb’s die binnen de werkingssfeer van artikel 22 EBF vallen lager is dan de belastingdruk op dividenden die verzoekster ontvangt in Portugal. De belastingdienst is van oordeel dat er daarom geen sprake is van materiële discriminatie maar dat er slechts een schijn van discriminatie bestaat.
Overweging:
De alleenzetelende arbiter vraagt zich af of een belastingregeling zoals in de orde in het hoofdgeding waarin een bronbelasting wordt geheven op dividenden die door Portugese vennootschappen worden uitgekeerd aan icb’s die niet gevestigd zijn in Portugal maar in een ander lidstaat, terwijl de wel in Portugale gevestigde icb’s een vrijstelling van de bronbelasting op de ontvangsten in kwestie kunnen genieten in strijd is met artikel 63 VWEU betreffende het vrije verkeer van kapitaal of artikel 56 VWEU betreffende het vrij verrichten van diensten. Daarnaast twijfelt de arbiter of er sprake is van een ongunstiger behandeling van dividenden uitgekeerd aan de niet in Portugal ingezeten icb’s ten aanzien van de in Portugal ingezeten icb’s en of dit verschil in behandeling toelaatbaar is.
Prejudiciële vragen:
1) Staat artikel 56 [EG] (thans artikel 63 VWEU), betreffende het vrije verkeer van kapitaal, of artikel 49 [EG] (thans artikel 56 VWEU), betreffende het vrij verrichten van diensten, in de weg aan een belastingregeling als aan de orde in het hoofdgeding, die is opgenomen in artikel 22 van het Estatuto dos Benefícios Fiscais (Portugese regeling inzake belastingvoordelen), waarin wordt bepaald dat een definitieve bronbelasting wordt geheven op dividenden die door Portugese vennootschappen worden uitgekeerd aan instellingen voor collectieve belegging (icb’s) die geen ingezetene van Portugal zijn en zijn gevestigd in andere [lidstaten] [OMISSIS] van de Unie, terwijl naar Portugees fiscaal recht opgerichte icb’s die voor belastingdoeleinden ingezetene van Portugal zijn een vrijstelling van de bronbelasting op de ontvangsten in kwestie kunnen genieten?
2) Leidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, door te voorzien in een bronbelasting op dividenden die worden uitgekeerd aan nietingezeten icb’s en de mogelijkheid om een vrijstelling van die bronbelasting te verkrijgen, voor te behouden voor ingezeten icb’s, tot een ongunstiger behandeling van dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten icb’s, aangezien de laatste die vrijstelling op generlei wijze kunnen genieten?
3) Is de belastingregeling voor aandeelhouders van een icb relevant voor de beoordeling van het discriminerende karakter van de Portugese regeling die voorziet in een specifieke en verschillende fiscale behandeling van enerzijds (ingezeten) icb’s en anderzijds de aandeelhouders van die icb’s? Of dient – nu de belastingregeling voor ingezeten icb’s geenszins wordt beïnvloed of gewijzigd door het feit dat de aandeelhouders ervan al dan niet ingezetene van Portugal zijn – om te bepalen of de situaties vergelijkbaar zijn met het oog op de beoordeling van het discriminerende karakter van voornoemde regeling, slechts de belastingregeling in aanmerking te worden genomen die van toepassing is op het beleggingsvehikel?
4) Is het verschil in behandeling van in Portugal ingezeten en niet in Portugal ingezeten icb’s toelaatbaar, gelet op het feit dat in Portugal ingezeten natuurlijke of rechtspersonen met aandelen in (ingezeten of niet-ingezeten) icb’s in beide gevallen in gelijke mate (en doorgaans zonder vrijstelling) zijn onderworpen aan de belasting op door icb’s uitgekeerde opbrengsten, terwijl niet-ingezeten aandeelhouders een hogere belasting moeten betalen?
5) Is het – gelet op het feit dat de discriminatie die het voorwerp van het onderhavige geding is, samenhangt met een verschillende belastingheffing op inkomsten uit dividenden die door ingezeten icb’s aan hun aandeelhouders worden uitgekeerd –, met het oog op de beoordeling of de belasting van die opbrengsten vergelijkbaar is, rechtmatig om rekening te houden met andere belastingen of heffingen die verschuldigd zijn in het kader van door icb’s verrichte beleggingen? Is het inzonderheid, met het oog op de analyse van het vergelijkbare karakter, rechtmatig en toelaatbaar om rekening te houden met het effect van vermogensbelastingen, uitgavenbelastingen of andere belastingen, en niet uitsluitend met de belasting over de opbrengsten van icb’s, met inbegrip van eventuele specifieke belastingen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-16/77, C-204/90, Commissie/Italie, C-13/63 Commerzbank C-330/91, C-338/11-C-347/11 Santander Asset Management SGIIC, S.A., C-480/16 Fidelity Funds, C-237/94
Specifiek beleidsterrein: Fin-Fisc, FIN,