C-549/07, Wallentin, arrest van 22 december 2008

Contentverzamelaar

C-549/07, Wallentin, arrest van 22 december 2008

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2008 in zaak C-549/07, Friederike Wallentin-Hermann tegen Alitalia – Linee Aeree Italiane SpA.

Betrokken departementen

V&W, JUS, EZ

Sleutelwoorden

Luchtvervoer – verordening (EG) nr. 261/2004 (Denied boarding) – artikel 5 – compensatie en bijstand van passagiers bij vluchtannulering – vrijstelling van verplichting om compensatie te betalen – annulering als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

Beleidsrelevantie

Het Hof geeft, aan de hand van prejudiciële vragen, opheldering over gevallen waarin passagiers recht hebben op compensatie in geval van annulering van een vlucht wegens technische redenen. In beginsel moeten luchtvaartmaatschappijen passagiers compensatie betalen in het geval van een annulering, tenzij de annulering wordt veroorzaakt door “buitengewone omstandigheden”. In de verordening zelf wordt niet duidelijk aangegeven wat bedoeld wordt met “buitengewone omstandigheden”. Hierdoor bestaat het risico dat deze uitzonderingsgrond van de verplichtingen tot compensatie niet correct wordt toegepast. Dit arrest geeft nadere invulling aan het begrip “buitengewone omstandigheden” zoals bedoeld in de verordening Denied boarding.

Samenvatting feiten, redenering en dictum

Verordening 261/2004 (Denied boarding) stelt vast dat luchtvaartmaatschappijen passagiers compensatie moeten betalen in het geval van een annulering. Deze compensatie hoeft niet betaald te worden wanneer de annulering is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. In dit arrest wordt de vraag beantwoord of een annulering wegens een technisch probleem (in dit geval een motordefect in de turbine) aan het vliegtuig moet worden gezien als een “buitengewone omstandigheid”. Het Hof vindt dat een technisch probleem in principe geen buitengewone omstandigheid is. Het Hof stelt vast dat dit anders kan zijn als dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Het Hof geeft verder aan dat de omstandigheid dat een luchtvaartmaatschappij aan de voorgeschreven minimumvereisten inzake het onderhoud van een luchtvaartuig heeft voldaan, op zich niet volstaat als bewijs dat deze vervoerder “alle redelijke maatregelen” heeft getroffen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Sinds de Denied boarding verordening in werking is getreden, is gebleken dat de interpretatie in verschillende lidstaten niet eenduidig is. Dit is de Commissie niet ontgaan en inmiddels zijn instructies vastgesteld voor een eenduidige geharmoniseerde uitvoering van de verordening. Ondanks deze instructies, leidt de onduidelijke formulering van de verordening tot het voorleggen van veel prejudiciële vragen door de nationale rechters aan het Hof van Justitie. De Denied boarding verordening en de bescherming die deze passagiers biedt staat sterk in de publieke belangstelling. De uitvoering en handhaving van de verordening ligt mede daardoor politiek en beleidsmatig gevoelig. Verhelderende jurisprudentie die aan de interpretatie van de verordening bijdraagt wordt daarom verwelkomd. Hoewel de uitspraak geen aanleiding geeft om de handhaving door de Inspectie Verkeer en Waterstaat verder te intensiveren biedt het arrest meer duidelijkheid omtrent de daarbij in acht te nemen aandachtspunten. Een eventueel gevolg van deze uitspraak zou kunnen zijn dat passagiers vaker een claim zullen indienen op grond van de verordening.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de ministers van Verkeer en Waterstaat, Justitie en Economische Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.