C-55/22 Bezirkshauptmannschaft Feldkirch 

Contentverzamelaar

C-55/22 Bezirkshauptmannschaft Feldkirch 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    4 juli 2022

Trefwoorden : ne bis in idem, strafbare feiten, kansspelen, strafprocedure

Onderwerp : Artikel 50, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Feiten:

Bij een na onderzoek opgelegde strafbeschikking van de Bezirkshauptmannschaft Feldkirch (het districtsbestuur) (eerste strafbeschikking of eerste strafprocedure) zijn verzoeker in totaal vier geldboeten opgelegd. Volgens de strafbeschikking heeft hij in zijn hoedanigheid van exploitant van „I” kansspelen in de vorm van verboden loterijen in de genoemde zaak als ondernemer ter beschikking gesteld, door tegen betaling te gedogen dat in zijn zaak verboden loterijen werden opgezet en door mee te werken aan de uitbetaling van behaalde winsten door het personeel op te dragen winsten uit te betalen en de getallenvelden op het beeldscherm van de automaten op nul te zetten. Bij beslissing van het Landesverwaltungsgericht (bestuursrechter in eerste aanleg) is het tegen deze strafbeschikking ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden strafbeschikking vernietigd en de bestuurlijke strafprocedure beëindigd. Bij strafbeschikking van de Bezirkshauptmannschaft Feldkirch van 30-11-2018 (tweede strafbeschikking of tweede strafprocedure) zijn verzoeker in totaal vier geldboeten opgelegd. Verdachte heeft tegen deze strafbeschikking beroep ingesteld bij het Landesverwaltungsgericht. Hierbij is het beginsel ne bis in idem niet aangevoerd. Bij beslissing van 04-07-2019 heeft het Landesverwaltungsgericht dit beroep toegewezen. De rechter heeft de bestreden strafbeschikking vernietigd en de bestuurlijke strafprocedure beëindigd. In zijn motivering heeft de rechter het volgende uiteengezet: verzoeker is er reeds bij strafbeschikking van de Bezirkshauptmannschaft Feldkirch van 19-02-2018 van beschuldigd dat hij als exploitant van de zaak „I” verantwoordelijk was voor dezelfde feiten.  Aangezien de verwerende autoriteit verzoeker thans opnieuw voor hetzelfde feit op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip heeft gestraft en dezelfde handeling dus alleen anders heeft gekwalificeerd, is er sprake van een ontoelaatbare dubbele of meervoudige bestraffing.

Overweging:

Het Landesverwaltungsgericht vraagt zich af of artikel 50 van het Handvest zich verzet tegen een nieuwe vervolging indien een strafprocedure krachtens de wet op de kansspelen wegens hetzelfde feit, maar op grond van een andere bepaling van die wet na een mondelinge behandeling en vaststelling van de feiten is beëindigd, en ziet zich derhalve genoodzaakt het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing. In de twee strafprocedures zijn verdachte twee verschillende strafbare feiten ten laste gelegd: in de eerste procedure het ter beschikking stellen van kansspelen als ondernemer, en in de tweede procedure het opzetten van kansspelen. Beide varianten van deze strafrechtelijke bepaling hebben echter gemeen dat hierdoor illegale kansspelen moeten worden voorkomen, ongeacht of deze als ondernemer ter beschikking worden gesteld of worden opgezet. Het Landesverwaltungsgericht gaat er in principe van uit dat verzoeker in de eerste strafprocedure is vrijgesproken, dat de tweede strafprocedure betrekking had op hetzelfde feit, dat de juridische kwalificatie in verband met het beginsel ne bis in idem irrelevant is en dat artikel 50 van het Handvest derhalve aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nieuwe bestraffing. Dit ondanks het feit dat in de eerste strafbeschikking waarbij verdachte was vrijgesproken, wel is vermeld dat er bij de betrokken spelen sprake was van verboden kansspelen. Deze uitlegging is echter niet zo evident dat er geen twijfel over kan bestaan.

Prejudiciële vraag:

Moet het door artikel 50 van het Handvest gewaarborgde beginsel [ne] bis in idem aldus worden uitgelegd dat het de tot bestuurlijke bestraffing bevoegde autoriteit van een lidstaat verboden is een persoon een geldboete op te leggen wegens schending van een bepaling van het kansspelrecht, wanneer eerder een op dezelfde feiten gebaseerde bestuurlijke strafprocedure, die tegen dezelfde persoon werd gevoerd wegens schending van een andere bepaling van het kansspelrecht (of meer in het algemeen: een regeling uit hetzelfde rechtsgebied), na een mondelinge behandeling met bewijsverkrijging definitief is beëindigd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-436/04), (C-390/12), (C-397/03), Real Estate (C-537/16), (C-486/14)

Specifiek beleidsterrein: JenV