C-552/17 Alpenchalets Resorts

Contentverzamelaar

C-552/17 Alpenchalets Resorts

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    07 november 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    24 december 2017

Trefwoorden: btw; diensten; reisbureaus

Onderwerp:

-           richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn);
-           Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake omzetbelasting (hierna: de Zesde richtlijn);

Feiten:

Verzoekster (Alpenchalets Resorts GmbH) verhuurde in 2011 op eigen naam in Duitsland, Oostenrijk en Italië huizen voor vakantiedoeleinden aan particuliere klanten. Verzoekster huurde deze huizen van de desbetreffende eigenaren voor de perioden dat zij ze zelf verhuurde. De klantenservice ter plaatse werd verricht door de desbetreffende eigenaren of hun gemachtigde. Tot de diensten behoorde naast de beschikbaarstelling van de accommodatie, typisch eveneens het schoonmaken van de accommodatie en eventueel een linnengoed- en broodjesservice. Verzoekster berekende de belasting volgens de zogenaamde winstmargebelasting van §25 van de Duitse wet op de omzetbelasting (hierna: UStG) met toepassing van het algemene tarief. Bij brief van 06.05.2013 heeft zij verzocht om wijziging van de belastingheffing en om de toepassing van het verlaagde tarief. Verweerder (de Duitse belastingdienst) wees dat verzoek af, net als de Duitse belastingrechter (hierna: FG). Het FG motiveerde de afwijzing aldus dat met inachtneming van de rechtspraak van het Hof betreffende artikel 26 van de Zesde richtlijn en betreffende de later in werking getreden btw-richtlijn, de zogenaamde winstmargebelasting voor reisdiensten krachtens §25 UStG in het geschil moet worden toegepast. De aanvullende toepassing van het verlaagde tarief komt niet in aanmerking, aangezien de reisdienst van §25 UStG niet wordt genoemd in het overzicht van de verlaagde tarieven van §12(2) UStG. Hiertegen is het beroep in Revision van verzoekster gericht.

Overweging:

Met inachtneming van meer recente rechtspraak van het Hof twijfelt de verwijzende rechter thans of de rechtspraak van het Hof inderdaad voortaan aldus moet worden uitgelegd dat het enkel verhuren van een vakantiewoning, waarbij “verdere diensten” komen zoals het geven van informatie en advies met betrekking tot een grotere keuze aan vakantiewoningen (arrest Van Ginkel) de toepassing van de bijzondere regeling voor reisbureaus toereikend rechtvaardigt.

Prejudiciële vragen:

1. Valt een dienst, die in wezen bestaat in de beschikbaarstelling van een vakantiewoning en waarbij aanvullende dienstelementen alleen als bijkomende dienst bij de hoofddienst moeten worden beschouwd, overeenkomstig het arrest van het Hof van 12 november 1992, Van Ginkel (C-163/91, EU:C:1992:435) onder de bijzondere regeling voor reisbureaus krachtens artikel 306 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [hierna: btw-richtlijn]?

2. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: kan deze dienst behalve onder de bijzondere regeling voor reisbureaus krachtens artikel 306 van de btw-richtlijn, daarenboven tevens vallen onder het verlaagde tarief voor het verstrekken van vakantieaccommodatie, in de zin van artikel 98, lid 2, van de btw-richtlijn, juncto bijlage III, punt 12?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Van Ginkel C-163/91; Minerva-Kulturreisen C-31/10; Star Coaches C-220/11; Ludwig C-453/05.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZ