C-557/13 Lutz

Contentverzamelaar

C-557/13 Lutz

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   3 februari 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming (insolventieprocedure)

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1)

Verzoeker Professor Dr Hermann Lutz woont in OOS. Hij koopt bij de dochter van een frauduleus DUI autobedrijf een personenwagen. Deze koopovereenkomst gaat wegens niet-uitvoering van de overeenkomst niet door, maar hij ontvangt in maart 2008 wel een uitvoerbaar betalingsbevel voor €9.566, te vermeerderen met rente. In mei wordt de rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd. (beslag op goederen en spaargelden bij de Sparkasse Feldkirch).
In augustus 2008 wordt bij de Rb Ravensburg de insolventieprocedure gestart voor (en op verzoek van) ECZ Autohandel GmbH, het frauduleuze DUI moederbedrijf. Als curator voor onderhavige procedure is ‘thans’ benoemd Elke Bäuerle (verweerster). In maart 2009 heeft de spaarbank Feldkirch als derde-beslagene € 11.778,48 aan verweerster betaald nadat zij de toezegging had gekregen van de ‘toenmalige’ curator dat er geen vordering tegen de Sparkasse zou worden ingesteld, wel onder voorbehoud van het instellen van een faillissementspauliana.
Bij buitengerechtelijk schrijven (juni 2009) stelt de ‘toenmalige’ curator dat hij alsnog de faillissementspauliana gaat instellen. Het verzoekschrift wordt op 23-10-2009 betekend. Verzoeker stelt echter dat de faillissementspauliana volgens OOS recht is uitgesloten omdat zij niet binnen één jaar na opening van de insolventieprocedure is ingesteld. De vordering wordt echter toegewezen; het hoger beroep van verzoeker afgewezen. De zaak ligt nu ter herziening.

Voor de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) hangt de uitspraak op het herzieningsverzoek af van de uitleg van artikel 13 van de insolventieVo, waarbij de vraag is of dat de onderhavige procedure raakt. Artikel 4 van de RL regelt welk recht in een zaak van toepassing is (lex fori concursus). Lid 2 sub m kan echter volgens artikel 13 uitgeschakeld worden indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel van schuldeisers nadelige handeling bewijst dat deze handeling onderworpen is aan het recht van een andere LS dan de LS waar de procedure is geopend, en dat deze lex causae niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden. Vanwege de door verzoeker gesignaleerde strijd met het OOS insolventierecht legt hij het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Is artikel 13 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1; hierna: „insolventieverordening”) van toepassing wanneer de door de curator betwiste uitbetaling van een bedrag waarop beslag is gelegd vóórdat de insolventieprocedure is geopend, pas na die opening is verricht?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: heeft de in artikel 13 van de insolventieverordening vastgestelde exceptie ook betrekking op de verjarings-, beroeps- en vervaltermijnen waarin wordt voorzien door het recht van de staat waar de aangevochten rechtshandeling gevolgen sorteert (de lex causae)?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: vallen ook de vormvoorschriften die bij het instellen van een vordering volgens artikel 13 van de insolventieverordening in acht moeten worden genomen onder de lex causae, of geldt daarvoor de lex fori concursus [het recht van de staat waar de procedure is geopend]?

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten