C-557/23 SPAR Magyarorszag 

Contentverzamelaar

C-557/23 SPAR Magyarorszag 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 november 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    18 december 2023

Trefwoorden: consumentenbescherming, prijsbesluit, rechten van handelaren

Onderwerp:

•            Artikel 34 en artikel 36 VWEU;

•            Overweging 172, artikel 83, lid 5, en artikel 90 bis, lid 3, van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (hierna: „GMO-verordening”).

Feiten:

De Hongaarse regering heeft met het oog op de noodsituatie in verband met de COVID-19-pandemie het prijsbesluit vastgesteld. Verzoeker, SPAR Magyarország Kft. is verplicht de producten die vallen onder dit prijsbesluit tegen een door de overheid gereguleerde prijs te verkopen. Bovendien is hij verplicht om een dagelijkse hoeveelheid ter verkoop aan te bieden. Tijdens een controle van de overheidsdienst, de verwerende partij, heeft zij vastgesteld dat verzoeker niet had voldaan aan haar verplichting om per dag een dagelijkse hoeveelheid aan te bieden. Zij heeft hiermee het prijsbesluit geschonden, de verwerende autoriteit heeft daarom een boete opgelegd ter bescherming van de consument. Verzoekster heeft tegen verweersters besluit beroep ingesteld tot nietigverklaring ervan.

Overweging:

Volgens verzoekster beperkt de invoering van de regeling waarbij de overheid de prijzen reguleert de wezenlijke rechten van handelaren (eigendomsrecht, vrijheid van ondernemerschap, contractvrijheid). Zij betoogt dat ze wel voldaan heeft aan het doel van het prijsbesluit, namelijk het tegemoet komen aan de consumentenvraag. Verzoekster heeft volledig voldaan aan de behoeften van de consumenten en hield zelfs een eindvoorraad over van het product. Er zou pas sprake zijn van een schending indien aan de behoeften van de consumenten aantoonbaar niet zou zijn voldaan, waardoor de belangen van de consumenten zouden zijn geschaad. Het standpunt van verweerder is dat het prijsbesluit letterlijk moet worden uitgelegd. Er is sprake van een schending van de daarin vervatte verplichting indien de voorgeschreven hoeveelheden in de winkel niet aanwezig zijn.

De verwijzende rechter merkt op dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, die een verplichte kwantitatieve verkoopverplichting tegen een door de overheid gereguleerde prijs oplegt voor de detailverkoop van de onder de GMO-verordening vallende producten, in strijd kan zijn met de GMO-verordening, aangezien een dergelijke maatregel in strijd is met het beginsel van vrije vaststelling van de verkoopprijzen van landbouwproducten op basis van de vrije mededinging, waarop die verordening is gebaseerd. De invoering van een gemeenschappelijke marktordening belet de lidstaten niet om maatregelen te nemen die andere doelstellingen van algemeen belang nastreven dan die gemeenschappelijke marktordening. Een dergelijke maatregel moet echter voldoen aan de evenredigheidsvoorwaarden. Volgens de verwijzende rechter voldoet de eis inzake de voorraadomvang niet aan de noodzakelijkheids- en evenredigheidstoets en kan evenmin worden gerechtvaardigd door een doelstelling van algemeen belang, en is hij derhalve in strijd met overweging 172 en artikel 83, lid 5, van de GMO-verordening en met de artikelen 34 en 36 VWEU. Daarnaast merkt de verwijzende rechter op dat het opleggen van een boete een onnodige en buitensporige sanctie is wanneer de consumenten toegang hebben tot de gewenste producten met een gereguleerde prijs.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 83, lid 5, van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (hierna: „GMO-verordening”) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale maatregel als in het hoofdgeding, die handelaren met verwijzing naar een noodsituatie de verplichting oplegt om bepaalde producten die binnen de werkingssfeer van de GMO-verordening vallen tegen een gereguleerde prijs in een bepaalde hoeveelheid te verkopen, waarbij die hoeveelheid niet afhangt van de vastgestelde gemiddelde dagelijkse hoeveelheid die de handelaar in het referentiejaar heeft verkocht, maar van de vastgestelde gemiddelde dagelijkse hoeveelheid die de handelaar in het referentiejaar in voorraad had?

2) Moet artikel 90 bis, lid 3, van de GMO-verordening aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale maatregel als in het hoofdgeding, die dwingend voorziet in het opleggen van een boete, ook wanneer de handelaar op de dag van de controle die binnen de werkingssfeer van de GMOverordening vallende producten in een hoeveelheid te koop aanbiedt die overeenkomt met de vastgestelde gemiddelde dagelijkse hoeveelheid die hij in het referentiejaar heeft verkocht en de consumenten toegang hebben tot de betrokken producten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten