C-562/24 Munik
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 21 oktober 2024 Schriftelijke opmerkingen: 7 december 2024
Trefwoorden: confiscatie goederen, eigendomsrecht
Onderwerp: - Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie: artikel 8; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 17, lid 1.
Feiten: ‘F.G.’ en ‘N.R.’ en de handelsvennootschap ‘S.H.’, zijn in Italië definitief veroordeeld voor de strafbare feiten van deelneming aan een criminele organisatie, ernstige oplichting en het witwassen van geld. Op 9 maart 2019 is besloten tot confiscatie van de onroerende goederen die voorwerp waren van de gepleegde misdrijven. Twee onroerende goederen waarover confiscatie was gelast door de Italiaanse rechter bevinden zich op het grondgebied van Slovenië. De Italiaanse instanties hebben voor die onroerende goederen de beslissing tot confiscatie met het oog op de tenuitvoerlegging toegestuurd aan de Sloveense autoriteiten. Er zijn vragen ontstaan over de uitvoerbaarheid van de confiscatie van de twee onroerende goederen, omdat gebleken is dat zij beide bezwaard zijn met een hypotheek, en onderdeel zijn van een faillissementsprocedure.
Overweging: De verwijzende rechter vraagt om uitleg van artikel 8, lid 2 van kaderbesluit 2006/783/JBZ en artikel 17, lid 1, Handvest, omdat deze artikelen het eigendomsrecht beheersen. De verwijzende rechter stelt dat hoewel het kaderbesluit geen specifieke regeling bevat voor de rechten van benadeelde personen, het de lidstaten geen beperkingen oplegt ten aanzien van het doel waarvoor het geconfisqueerde voorwerp wordt gebruikt. Evenmin schrijft het kaderbesluit teruggave van het voorwerp aan de rechtmatige eigenaar voor, en de verwijzende rechter stelt dat het om de belangen van een hypothecaire schuldeiser te beschermen volstaat de schuldeiser de mogelijkheid te bieden tot preferentiële betaling van zijn door een zekerheid gedekte vordering, zodat het om zijn belangen te beschermen niet nodig is om de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie volledig te weigeren. Prejudiciële vraag: Moeten artikel 8, lid 2, onder d), van kaderbesluit 2006/783/JBZ en artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat ook houders van gerechtelijke hypotheken die zijn ingeschreven vóór de erkenning van een beslissing van een rechter van een andere lidstaat of vóór de bevriezing van de goederen met het oog op de tenuitvoerlegging, moeten worden beschouwd als derden wier rechten in aanmerking moeten worden genomen in de procedure voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie van voorwerpen van criminele vermogensbestanddelen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: JenV