C-564/19 IS
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 27 september 2019 Schriftelijke opmerkingen: 13 november 2019
Trefwoorden : onafhankelijkheid rechters; eerlijk proces;
Onderwerp :
- Artikel 6 VEU;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 47;
- Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures;
- Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures;
Feiten:
Verdachte IS (Zweedse nationaliteit) is in Hongarije aangehouden wegens verboden wapen- en munitiebezit. De eerste prejudiciële vraag betreft de Hongaarse regelingen inzake vertolking. Een duidelijke regeling of nationale praktijk inzake wie en onder welke voorwaarden als tolk of vertaler kan worden opgeroepen ontbreekt in Hongarije. De raadsman van IS acht het noodzakelijk om een prejudiciële procedure in te leiden inzake de uitlegging van de bepalingen van richtlijn 2010/64 betreffende de adequaatheid van de vertolking en de verwezenlijking van het recht op informatie.
De tweede prejudiciële vraag betreft de onafhankelijkheid van de rechters. Het centrale bestuur van de rechtbanken valt onder de bevoegdheid van de voorzitter van de Nationale Gerechtelijke Autoriteit (OBH) die door het parlement wordt benoemd voor negen jaar. De door de rechters gekozen Nationale Raad voor de Rechtspraak (OBT) is bevoegd om toezicht op de voorzitter van de OBH uit te oefenen. Nadat de door de OBT in het kader van de uitoefening van zijn wettigheidstoezicht in totaal acht keer afgegeven wettigheidssignalen zonder resultaat zijn gebleven, heeft de OBT op 08.05.2019 het ontslag van de voorzitter van de OBH geïnitieerd bij het parlement, aangezien hij van oordeel was dat de voorzitter van de OBH het constitutionele beginsel van de gecontroleerde uitoefening van bevoegdheden stelselmatig had geschonden. Het parlement heeft het initiatief van de OBT echter zonder debat en zonder inhoudelijk onderzoek verworpen. De raadsman van IS heeft verzocht een prejudiciële procedure in te leiden in verband met de onverenigbaarheid van voornoemde praktijk met het Handvest.
De derde prejudiciële vraag betreft de bezoldiging van de rechters en hun onafhankelijkheid. Een wetswijziging die op 01.09.2018 van kracht werd, verhoogde de salarissen van de staande magistratuur terwijl de salarissen van rechters ongewijzigd zijn gebleven. Tot op heden is geen wetsvoorstel voor nieuwe salariëring ingediend. De raadsman van IS heeft verzocht een prejudiciële procedure in te leiden
om te vernemen of de praktijk waarbij Hongaarse rechters in vergelijking met de bezoldiging van de openbare aanklagers een onredelijk lage bezoldiging ontvangen, verenigbaar is met het Handvest.
Overweging:
De verwijzende rechter wenst richtsnoeren te verkrijgen in verband met de uitlegging van het recht op een eerlijk proces; ten eerste voor wat betreft de adequaatheid van de vertolking (I), ten tweede betreffende de ongeldigverklaring van sollicitatieprocedures voor het ambt van rechter en voor leidinggevende posities binnen de rechterlijke macht door de voorzitter van de Nationale Gerechtelijke Autoriteit (OBH) (II), en ten derde in verband met de bezoldiging van rechters (III).
Prejudiciële vragen:
1/A Dienen artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: „VEU”) en artikel 5, lid 2, van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (hierna: „richtlijn 2010/64”) aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten, ter waarborging van het recht op een eerlijk proces van verdachten die de procestaal niet beheersen, een register of registers van onafhankelijke, naar behoren gekwalificeerde vertalers en tolken moeten aanleggen, of – bij gebreke daarvan – op een andere manier dienen te waarborgen dat de adequaatheid van de vertolking in gerechtelijke procedures kan worden gecontroleerd?
1/B Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord en in de onderhavige zaak bij gebreke van een vertolking van afdoende kwaliteit niet kan worden vastgesteld of de verdachte in kennis is gesteld van het voorwerp van de tenlastelegging of beschuldiging, dienen artikel 6, lid 1, VEU en artikel 4, lid 5 en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (hierna: „richtlijn 2012/13”) dan aldus te worden uitgelegd dat de strafprocedure in die omstandigheden niet kan worden voortgezet bij verstek?
2/A Dient het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals dit voortvloeit uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”), aldus te worden uitgelegd dat dit beginsel geschonden wordt wanneer de met het centrale bestuur van de gerechten belaste, door het Hongaarse parlement benoemde voorzitter van de Országos Bírósági Hivatal [Nationale Gerechtelijke Autoriteit (OBH)], die uitsluitend door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen en kan worden ontslagen, de positie van president van een gerecht – die onder meer bevoegd is om de zaken te verdelen, tuchtrechtelijke procedures tegen rechters in te leiden en rechters te beoordelen – vervult door middel van een tijdelijke benoeming, met omzeiling van een sollicitatieprocedure en met het permanent negeren van het advies van de daartoe bevoegde, ter waarborging van de rechterlijke autonomie in het leven geroepen lichamen?
2/B Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord en de rechter bij wie de onderhavige zaak aanhangig is gemaakt, redelijke gronden heeft om te vrezen dat hij ten onrechte zal worden benadeeld wegens zijn gerechtelijke en administratieve werkzaamheden, dient het voornoemde beginsel dan aldus te worden uitgelegd dat in casu niet voldaan is aan de vereisten van een eerlijk proces?
3/A. Dient het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals dit voortvloeit uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 47 van het Handvest en de rechtspraak van het Hof, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de sinds 1 september 2018 bestaande situatie waarin – in tegenstelling tot de daarvoor al tientallen jaren bestaande praktijk – Hongaarse rechters een lagere bezoldiging ontvangen dan leden van de staande magistratuur die op hetzelfde niveau en in dezelfde functie werkzaam zijn en dezelfde anciënniteit hebben, en waarbij de bezoldiging van de rechters, rekening houdend met de economische situatie van het land ook in het algemeen niet in overeenstemming is met het belang van de door hen verrichte taken, in het bijzonder gelet op de praktijk van discretionaire bonussen voor hogere managementfuncties?
3/B Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid dan aldus te worden uitgelegd dat het recht op een eerlijk proces in die omstandigheden niet kan worden gewaarborgd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Republiek Polen C-619/18; LM C-216/18 PPU; Associação Sindical dos Juízes Portuguesa/Tribunal de Contas C-64/16; Conclusie AG K e.a. C-585/18 JT; Minister for Justice and Equality/OG en PI C-508/18 en C-82/19 PPU; Associação Sindical dos Juízes Portugueses/Tribunal de Contas, C-64/16;
Specifiek beleidsterrein: JenV; BZK; BZ