C-566/24 Helpfind Recovery

Contentverzamelaar

C-566/24 Helpfind Recovery

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     11 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     27 november 2024

Trefwoorden: consumentenkredietovereenkomst, berekening rente

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 2;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 169, lid 1;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 38;
-    Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten: artikel 3, onder j) en l), artikel 10, lid 2;
-    Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikelen 3, 4 en 5.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Helpfind Recovery’ en verwerende partij is ‘Santandar Bank Polska’. Verzoekende partij heeft een cessieovereenkomst met een kredietnemer gesloten, welke een kredietovereenkomst had gesloten met verwerende bank. De bank heeft als kredietgever het afgesproken geldbedrag op de rekening van de kredietnemer gestort. Op 29 september 2023 heeft verzoekende partij een schriftelijke verklaring ingediend waarin hij een beroep doet op de (in nationaal recht vastgelegde) sanctie van de kosteloze kredietverstrekking. Hij stelt dat de bank de wet op het consumentenkrediet geschonden heeft in de overeenkomst, omdat daarin niet is aangegeven volgens welke procedure en onder welke voorwaarden de kredietkosten kunnen wijzigen, het kostenpercentage en het totaal te betalen bedrag foutief was aangegeven, en in het aflossingsschema was niet aangegeven welk deel van elk termijnbedrag bestemd is voor aflossing van de hoofdsom. De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van de vordering. 

Overweging:
De sanctie van kosteloze kredietverstrekking is gebaseerd op nationale wetgeving, waarin ook de invoering van artikel 23 van richtlijn 2008/48 is opgelegd. Het is de vraag of het beroep op de sanctie effectief en in overeenstemming met de nationale regelgeving is gebeurd. De verwijzende rechter wil voornamelijk weten of het geoorloofd is om in consumentenkredietovereenkomsten bedingen op te nemen die de consument verplichten rente te betalen die wordt berekend over niet alleen het totale kredietbedrag, maar ook over de door verkoper (kredietgever) meegefinancierde niet-rentekosten van het krediet. De verwijzende rechter wilt tevens weten wat de gevolgen zijn van de schendingen van informatieverplichtingen die uit richtlijn 2008/48 voortvloeien, en of elke schending moet leiden tot toepassing van de door de Poolse wetgever bepaalde sanctie van kosteloze kredietverstrekking. 

Prejudiciële vragen:
I. Verzet artikel 10, lid 2, onder f), gelezen in samenhang met artikel 3, onder j) en l), gelezen in samenhang met bijlage I van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad zich tegen een uitlegging dat het begrip uitgekeerd kredietbedrag, dat de basis voor de berekening van het rentepercentage vormt, niet alleen betrekking heeft op het bedrag dat daadwerkelijk aan de consument voor zijn vrij gebruik wordt verstrekt, maar ook op het bedrag dat aan de consument wordt „verstrekt” voor de onmiddellijke dekking van de niet-rentekosten van het krediet op een zodanige wijze dat: i. de bank aan de consument een bedrag verstrekt dat echter conform de overeenkomst onmiddellijk wordt ingehouden – door middel van verrekening – ter dekking van de niet-rentekosten van het krediet[;] de bank keert aan de consument een bedrag uit dat conform de overeenkomst ter voldoening van het commissieloon van de bank moet worden bestemd, waarbij dit bedrag rechtstreeks op de rekening van de bank wordt gestort? 

II. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 10, lid 2, onder f), gelezen in samenhang met art. 3, onder j) en l), van richtlijn 2008/48/EG in de context van het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht en het doel van deze richtlijn alsmede in het licht van artikel 3, leden 1 en 2, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de praktijk om in consumentenkredietovereenkomsten waarover tussen de verkoper (kredietgever) en de consument (kredietnemer) niet afzonderlijk is onderhandeld, bedingen op te nemen die erin voorzien dat rente in rekening wordt gebracht niet alleen over het bedrag dat aan de consument wordt uitgekeerd, maar ook over de niet-rentekosten van het krediet (dat wil zeggen het commissieloon en andere vergoedingen) die geen deel van het daadwerkelijk aan de consument uitgekeerde kredietbedrag uitmaken maar op de in vraag I vermelde wijze worden „uitgekeerd”? 

III. Indien vraag II bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 10, lid 2, onder f) en g), van richtlijn 2008/48/EG in de context van het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht en het doel van deze richtlijn alsmede in het licht van artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de praktijk om in consumentenkredietovereenkomsten waarover tussen de verkoper (kredietgever) en de consument (kredietnemer) niet afzonderlijk is onderhandeld, bedingen op te nemen waarin uitsluitend het rentepercentage van het krediet en de (in cijfers uitgedrukte) totale gekapitaliseerde rente die door de consument verschuldigd is uit hoofde van zijn verbintenis uit de overeenkomst worden vermeld, zonder dat de consument er tegelijkertijd uitdrukkelijk van in kennis wordt gesteld dat de grondslag voor de berekening van die (in cijfers uitgedrukte) gekapitaliseerde rente een ander bedrag is dan het daadwerkelijk aan de consument uitgekeerde bedrag, namelijk de som van het aan de consument uitgekeerde kredietbedrag en de niet-rentekosten van het krediet (dat wil zeggen het commissieloon en andere vergoedingen die geen deel van het aan de consument uitgekeerde kredietbedrag uitmaken maar wel onderdeel zijn van het totale bedrag dat de consument uit hoofde van zijn verbintenis uit de consumentenkredietovereenkomst verschuldigd is)? 

IV. Moet artikel 10, lid 2, onder r), van richtlijn 2008/48/EG in de context van het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht en het doel van deze richtlijn alsmede in het licht van artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het vereist dat de door de kredietgever gegeven informatie over het recht op en de procedure van vervroegde aflossing ook een mededeling omvat over de mogelijkheid van terugbetaling van een deel van het door de kredietgever ingehouden commissieloon? 

V. Moet artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG in de context van het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht en het doel van deze richtlijn alsmede in het licht van artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het vereist dat de door de kredietgever gegeven informatie over het herroepingsrecht telkens een uitdrukkelijke mededeling omvat over het recht dat uit artikel 14, lid 1, onder b), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 voortvloeit? 

VI. Moeten artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG en het beginsel van doeltreffendheid, gelijkwaardigheid en evenredigheid aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de rechterlijke uitlegging van de nationale wetgeving dat de consument een beroep op de in artikel 23 van de voornoemde richtlijn bedoelde sanctie kan doen binnen de vervaltermijn van één jaar vanaf de datum van de prestatie door de kredietgever, dat wil zeggen vanaf het moment van uitbetaling van het totale kredietbedrag? 

VII. Moet artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG in de context van het beginsel van doeltreffendheid, gelijkwaardigheid en evenredigheid aldus worden uitgelegd dat de vaststelling dat niet-nakoming van eender welke van de in de vorige vragen genoemde verplichtingen door de kredietgever moet worden beschouwd als een geval van nietnakoming dat telkens automatisch leidt tot toepassing van de in de nationale wetgeving neergelegde sanctie (bestaande in het recht van de consument om een verklaring in te dienen dat zijn verplichtingen tot betaling van de rente en andere aan de kredietgever verschuldigde vergoedingen tenietgaat), of aldus dat de toepassing van een dergelijke sanctie afhankelijk is van een alomvattende beoordeling van de situatie van beide partijen bij de overeenkomst en, in het bijzonder, dat de consument geen beroep op dit recht kan doen wanneer de nietnakoming van de informatieverplichtingen van de kredietgever de rechten en verplichtingen van de consument niet heeft geschonden of voor hem niet van belang was ten aanzien van de sluiting en uitvoering van de consumentenkredietovereenkomst, en de bescherming van de rechten van de consument wordt gewaarborgd door andere regelingen, met inbegrip van regelingen die consumenten tegen oneerlijke bedingen beschermen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-377/14

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZ

Gerelateerde documenten