C-570/24 Ecoserv

Contentverzamelaar

C-570/24 Ecoserv

Prejudiciële hofzaak    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    7 december 2024

Trefwoorden: btw, hoofdelijke aansprakelijkheid, gezag van gewijsde

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG: artikel 8, lid 1, onder a), i), en lid 2;
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 14, 73, en 78.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Ecoserv’, een vennootschap. Zij had een vergunning om tussen februari en april 2013 technische proeven uit te voeren met het oog op de productie van ethylalcohol. Na een controle in 2015 door strafrechtelijke onderzoekinstanties en de douane, bleek er ongeveer twintigduizend liter ethylalcohol te ontbreken in het bedrijfsvermogen van de vennootschap. De belastingautoriteit heeft een belastingaanslag en aanvullende fiscale verplichtingen opgelegd aan de vennootschap. Na een ingestelde strafvervolging is er een gevangenisstraf opgelegd aan de gemachtigd bestuurder van de vennootschap ‘HZ’, wegens oplichting, verduistering en belastingontduiking. De Roemeense staat heeft zich als civiele partij in de strafprocedure gevoegd, en gevorderd dat HZ hoofdelijk met de vennootschap (als civielrechtelijk aansprakelijk partij) wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. HZ werd veroordeeld tot betaling van een deel van het bedrag, maar de vordering tegen de verzoekende vennootschap werd afgewezen als ongegrond. HZ handelde in zijn eigen belang, en was als enige strafrechtelijk en civielrechtelijk aansprakelijk jegens de personen die de schade hebben geleden. 

Overweging:
De verwijzende rechter vraagt om uitleg van artikel 8, lid 1, onder a), i) van richtlijn 2008/118, teneinde te vernemen of de verzoekende vennootschap, als aanvrager van een vergunning als erkend entrepothouder, een tot voldoening van de accijns gehouden persoon is in de zin van die bepaling. Deze vraag richt zich specifiek op de onregelmatige onttrekking van accijnsgoederen aan de ruimten waar de vennootschap de technische proeven ten behoeve van de productie van ethylalcohol heeft verricht onder toezicht van de territoriale douaneautoriteit. De verwijzende rechter vraagt hierbij om verduidelijking van de fiscale aansprakelijkheid van de verzoekende vennootschap. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de bestreden belastingaanslag, waartegen geen administratief beroep is ingesteld, nietig moet worden verklaard in het licht van de nadien in de strafprocedure vastgestelde elementen, omdat er sprake is van een ernstige en kennelijke fout. Ten slotte wordt er gevraagd naar het gezag van gewijsde.

Prejudiciële vragen:
1) Omvat het begrip „tot voldoening van de [...] accijns gehouden persoon” voor de toepassing van artikel 8, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2008/118/EG van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/[EEG], gelezen in samenhang met lid 2 van dat [artikel], ook een rechtspersoon die met het oog op het verkrijgen van een vergunning als belastingentrepothouder in het kader van de regeling inzake technische proeven onder toezicht van de territoriale douaneautoriteit ethylalcohol heeft geproduceerd [en] bij wie in het bedrijfsvermogen een tekort van 21 909 liter ethylalcohol met een alcoholgehalte van 96,16 % is vastgesteld? 

2) Vormt het feit dat deze belastingen bij belastingaanslag nr. F-BN 77 van 4 maart 2016, waartegen geen beroep is ingesteld volgens de in het wetboek van fiscaal procesrecht neergelegde procedure, ook aan deze rechtspersoon zijn opgelegd, een ernstige en kennelijke fout bij de toepassing van het geharmoniseerde Unierecht inzake accijnzen en btw, wanneer na de vaststelling van een belastingaanslag – waarbij aan deze rechtspersoon aanvullende accijnzen en btw werden opgelegd met betrekking tot de ontbrekende hoeveelheid ethylalcohol –, waartegen geen administratief beroep is ingesteld, bij een definitief strafvonnis is vastgesteld dat de enige persoon die verantwoordelijk is voor het veroorzaken van de schade aan de staatsbegroting de feitelijke bestuurder (algemeen directeur) van deze vennootschap is, die op basis van dezelfde criminele opzet in de periode februari-juni 2013 21 909 liter dubbel geraffineerde alcohol van de vennootschap (waarvan hij werknemer was) ter waarde van 219 090 Roemeense leu (RON) heeft verkocht en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan verduistering in de zin van artikel 295, lid 1, van de Cod penal (wetboek van strafrecht), en de inkomsten uit de verkoop van de hoeveelheid alcohol niet in de boekhouding heeft opgenomen, waardoor hij de staatsbegroting schade heeft berokkend ter hoogte van 915 562,74 RON, hetgeen een handeling is die voldoet aan de bestanddelen van het strafbare feit van belastingontduiking in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), [en] lid 2 van wet nr. 241/2005? 

3) Staat het Unierecht eraan in de weg dat een nationale rechter in een belastinggeschil betreffende accijnzen en btw het beginsel van het gezag van gewijsde van een strafvonnis toepast, wanneer de toepassing van dit beginsel zou verhinderen dat rekening wordt gehouden met de Unieregels inzake accijnzen en btw, die ook voorzien in de hoofdelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, en die door de strafrechters niet zijn onderzocht in de vonnissen die kracht van gewijsde hebben gekregen? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-424/19 UR

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; JenV

Gerelateerde documenten