C-574/16 Grupo Norte Facility

Contentverzamelaar

C-574/16 Grupo Norte Facility

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   02 januari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   19 februari 2017

Trefwoorden: arbeidstijd; non-discriminatie

Onderwerp: - richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Verzoekster heeft op 01-11-2012 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met verweerder (ongeschoold schoonmaker) ter vervanging van een werknemer die met deeltijdpensioen is gegaan, te weten zijn moeder, die haar werktijd (zij is door verzoekster aangesteld als schoonmaakster in een ziekenhuis) terugbracht tot 25% tot haar definitieve pensionering op 18-09-2015. Nadat de overeenkomst is beëindigd (op de dag dat het pensioen van de moeder een aanvang neemt) dient verweerder een vordering in bij de ArbeidsRb Pontevedra waarbij hij aanvoert dat het bij verzoekster gewoonte was om in het ziekenhuis de vervangende werknemer na de pensionering van de vervangen werknemer een vast dienstverband aan te bieden, en dat het ontslag kennelijk onredelijk was omdat verzoekster dit niet had gedaan. De rechter stelt verweerder in het gelijk, waarop verzoekster in beroep gaat. Zij eist dat de uitspraak wordt vernietigd op de grond dat het dienstverband van rechtswege is geëindigd. Verweerder verwijst naar arrest C-596/14 op grond waarvan hij in geval beëindiging recht stelt te hebben op vergoeding van 20 dagen per gewerkt jaar aangezien zijn overeenkomst valt onder clausule 3.1 van RL 1999/70. Verzoekster beroept zich op het werknemersstatuut waarin beëindiging is geregeld na afloop van de afgesproken tijdsduur, hetgeen niet in strijd is met de RL: de vergoeding bij beëindiging is geen ‘arbeidsvoorwaarde’ en het einde van het contract is geen ‘onverwachte grond’ maar was hier voorzien. Er is evenmin sprake van discriminatie gezien het (juridische) verschil van overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde tijd. Mocht er verschil in behandeling geconstateerd worden dan wordt dat gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling van sociaal beleid, namelijk generatiewisseling bij de werknemers.

Volgens de verwijzende SPA rechter (Hoogste rechter Galicia) is er voor verzoekster geen verplichting om verweerder in dienst te nemen, ondanks dat dit volgens nationaal recht plaatselijk, op brancheniveau geregeld kan zijn. De hoogste SPA rechter heeft gewezen op het verschil in ad-interimovereenkomsten zoals in zaak C-596/14 (vervanging van een geschorste werknemer) en onderhavige zaak waar het gaat om vervanging van deeltijdpensioengerechtigden waar een maatschappelijke doelstelling aan ten grondslag ligt. Dit neemt zijn twijfel aan de juiste uitleg van de RL niet weg zodat hij de volgende vragen aan het HvJEU voorlegt:

1) Zijn, voor de toepassing van het beginsel van de gelijkwaardigheid van tijdelijke en vaste werknemers, als “vergelijkbare situaties” aan te merken de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van “objectieve omstandigheden” ex artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut en de beëindiging daarvan op “objectieve gronden” ex artikel 52 van het werknemersstatuut, en is er bij het verschil in vergoeding tussen het ene en het andere geval dus sprake van ongelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers als verboden door richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd?
2) Zo ja, moet dan worden aangenomen dat de doelstellingen van sociaal beleid die ten grondslag lagen aan de overeenkomst ter vervanging van een met deeltijdpensioen gaande werknemer, ook het verschil in behandeling, doordat bij beëindiging van het dienstverband een geringere vergoeding wordt toegekend, rechtvaardigen ex clausule 4, lid 1, van die raamovereenkomst wanneer de werkgever er vrijwillig voor kiest om die overeenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan?

3) Moet, als aangenomen wordt dat er geen redelijke rechtvaardigingsgrond ex clausule 4, lid 1, aanwezig is, ter verzekering van het nuttig effect van richtlijn 1999/70/EG de uitlegging dan luiden dat de ongelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers in de hiervoor genoemde Spaanse regeling, wat de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft, een door artikel 21 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] verboden discriminatie oplevert en strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, die behoren tot de algemene beginselen van Unierecht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-144/04 Mangold; C-444/09 en C-456/09 Gavieiro e.a.; C-441/14 DI; C-596/14 De Diego Porras

Specifiek beleidsterrein: SZW