C-579/24 Austro Mechana et AKM
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 23 oktober 2024 Schriftelijke opmerkingen: 9 december 2024
Trefwoorden: aanbieder onlinedienst, auteursrecht, copyright, collectieve beheerorganisatie
Onderwerp: - Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt: artikel 2, punt 6 en artikel 17, leden 1 en 2; - Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij: artikelen 2 en 3; - Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt: artikel 5 en artikel 16, leden 1 en 2.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Austro-Mechana’, een beheerorganisatie. Zij oefent als beheerorganisatie in het belang van verschillende rechthebbenden rechten op werken en naburige rechten uit. Op 7 juni 2022 heeft Austro-Mechana de toezichthoudende autoriteit verzocht of haar machtiging tot beheer ook de reproductie met het oog op de uitzending van en de beschikbaarstelling voor het publiek door grote onlineplatforms bevat. De toezichthoudende autoriteit heeft het verzoek afgewezen. Austro-Mechana heeft tegen het besluit beroep ingesteld, en gesteld dat het afschaffen van het ‘oudste auteursrecht’, namelijk het reproductierecht (copyright), in strijd is met het intellectuele-eigendomsrecht van artikel 17, lid 2, van het Handvest.
Overweging: Op grond van artikel 17, lid 2, van richtlijn 2019/790 moet een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toestemming krijgen van rechthebbenden in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29, wanneer zij niet op commerciële basis handelen of indien hun activiteit geen significante inkomsten genereert. De verwijzende rechter wil weten of bij het delen van de content, zoals het uploaden door de gebruikers van content en/of de mededeling aan het publiek door aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content, een ‘reproductie’ in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29 ontstaat waarvoor toestemming verkregen moet worden van de rechthebbenden. De verwijzende rechter twijfelt omdat in artikel 17, lid 1, niets gezegd wordt over reproducties. Aansluitend rijst de vraag wie de eventueel vereiste toestemming moet verkrijgen: de gebruiker of de dienstaanbieder. Ten slotte is het de vraag of rechthebbenden het reproductierecht aan een collectieve beheerorganisatie kunnen toekennen.
Prejudiciële vragen: I. Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG en artikel 17, lid 1, van richtlijn (EU) 2019/790 alsmede artikel 9 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Berner Conventie), aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content als bedoeld in artikel 2, punt 6, van richtlijn (EU) 2019/790, die door gebruikers geüploade werken en andere materialen opslaat, naast een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek (of beschikbaarstelling voor het publiek) in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29/EG, tevens een reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG verricht of deze aan hem kan worden toegerekend en dat hij daartoe de afzonderlijke toestemming moet verkrijgen van de in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechthebbenden?
II. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 17, leden 1 en 2, alsmede artikel 1, lid 2, en artikel 2, punt 6, van richtlijn (EU) 2019/790, aldus worden uitgelegd dat een reproductietoestemming die door aanbieders van onlinediensten is verkregen voor het delen van content in de zin van artikel 2, punt 6, van richtlijn (EU) 2019/790, ook van toepassing is op reproductiehandelingen die worden verricht door of zijn toe te rekenen aan gebruikers van dergelijke platforms, mits zij niet worden verricht op commerciële basis of hun activiteit geen significante inkomsten genereert?
III. Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG en artikel 17, lid 2, van richtlijn (EU) 2019/790, aldus worden uitgelegd dat gebruikers van het aanbod van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content in de zin van artikel 2, punt 6, van richtlijn 2019/790 door het uploaden met het oog op het opslaan en delen van auteursrechtelijk beschermde werken en materialen, reproducties maken in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG en hiervoor toestemming nodig hebben van de in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG bedoelde rechthebbenden?
IV. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 4, 5 en 16, leden 1 en 2, van richtlijn 2014/26/EU, aldus worden uitgelegd dat rechthebbenden het reproductierecht krachtens artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG enerzijds en het recht van mededeling aan het publiek krachtens artikel 3 van dezelfde richtlijn anderzijds, individueel en afzonderlijk aan een collectieve beheerorganisatie (of een onafhankelijke beheerentiteit) kunnen toekennen met het oog op licentieverlening krachtens artikel 17, leden 1 en 2, van richtlijn (EU) 2019/790, ofwel om die rechten door verschillende collectieve beheerorganisaties (of onafhankelijke beheerentiteiten) te laten beheren, ofwel om die rechten deels individueel te beheren?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-433/20 Austro-Mechana; C-117/13 Technische Universität Darmstadt; C-5/08 Infopaq International; C-510/10
Specifiek beleidsterrein: JenV; EZ