C-58/21 Rechtsanwaltskammer Wien 

Contentverzamelaar

C-58/21 Rechtsanwaltskammer Wien 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     17 mei 2021

Trefwoorden : socialezekerheidsstelsel; pensioen;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

-           Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

Feiten:

Verzoeker is een advocaat en heeft zowel de Poolse als de Duitse nationaliteit en was of is nog gedeeltelijk als advocaat werkzaam in drie landen (Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk). Verzoeker begon met zijn werkzaamheden in Duitsland en later (tot op heden) in Zwitserland. In Oostenrijk was hij relatief gezien daarentegen slechts in beperkte mate als advocaat werkzaam. Zo vormden de in Oostenrijk vervulde arbeidstijd en behaalde omzet nooit meer dan 10% van zijn totale arbeidstijd en omzet. Verzoeker heeft nooit in Oostenrijk gewoond. Van 1996 t/m 2007 bevond het centrum van zijn particuliere belangen zich in Duitsland en daarna in Zwitserland. Verzoeker heeft bij de orde van advocaten van de deelstaat Wenen een aanvraag om toekenning van een vervroegd ouderdomspensioen ingediend, waarin hij verklaarde dat hij alleen zou afzien van de uitoefening van het beroep van advocaat in Oostenrijk, maar geen afstand zou doen van zijn toelatingen voor Duitsland en Zwitserland. Bij haar besluit heeft de orde van advocaten van de deelstaat Wenen verzoekers aanvraag om toekenning van een vervroegd ouderdomspensioen afgewezen, op grond dat verzoeker in Duitsland en Zwitserland nog steeds als advocaat werkzaam was en een essentiële voorwaarde voor de toekenning van een vervroegd ouderdomspensioen dus niet was vervuld.

Overweging:

De vraag rijst hoe artikel 13(2)b) van verordening 883/2004 moet worden begrepen in een geval als het onderhavige, waarin zowel het centrum van belangen van de werkzaamheden van de betrokkene als zijn woonplaats zich niet in een lidstaat bevindt en een letterlijke uitlegging van deze bepaling ertoe zou leiden dat helemaal geen wetgeving van een lidstaat van toepassing zou zijn. Mocht een uitlegging van artikel 13(2)b) van verordening 883/2004 toch tot gevolg hebben dat de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, dan is het onduidelijk welke nationale wetgeving van toepassing is wanneer de betrokkene zijn werkzaamheden in verschillende mate in meerdere lidstaten verricht.

Prejudiciële vragen:

1) Welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 13, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels wanneer het centrum van belangen van de werkzaamheden van een persoon zich vanuit kwantitatief oogpunt in een derde land bevindt, waar deze persoon ook zijn woonplaats heeft, en die persoon daarnaast in twee lidstaten (Bondsrepubliek Duitsland en Oostenrijk) werkzaamheden verricht, die dusdanig over beide lidstaten zijn verdeeld dat het overgrote gedeelte ervan duidelijk in één lidstaat (in casu in de Bondsrepubliek Duitsland) plaatsvindt?

Voor het geval dat uit de uitlegging van deze bepaling blijkt dat Oostenrijk bevoegd is, wordt [volgende vraag gesteld]:

2) [Zijn] de regeling in § 50, lid 2, punt 2, onder c), aa), van de Rechtsanwaltsordnung (Oostenrijks reglement betreffende het beroep van advocaat) en de daarop gebaseerde regeling in § 26, lid 1, punt 8, van de statuten van 2018 betreffende deel A van de socialezekerheidsregelingen volgens het Unierecht geoorloofd of zijn zij in strijd met zowel het Unierecht als de door het Unierecht gewaarborgde rechten, voor zover daarbij de toekenning van een ouderdomspensioen afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene heeft afgezien van de uitoefening van het beroep van advocaat in binnen- en buitenland [§ 50, lid 2, onder c), aa), Rechtsanwaltsordnung] of om het even waar (§ 26, lid 1, punt 8, van de statuten van 2018 betreffende deel A van de socialezekerheidsregelingen)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten