C-581/19 Frenetikexito
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 november 2019 Schriftelijke opmerkingen: 21 december 2019
Trefwoorden : btw; voeding en sport;
Onderwerp :
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van btw;
Feiten:
Verzoeker is een vennootschap die zich o.a. bezighoudt met het beheer en de exploitatie van sportinstellingen, welzijns- en fitnessactiviteiten, levensmiddelen en dieetvoeding. Verzoeker biedt programma’s aan die uitsluitend fitnessdiensten omvatten, en programma’s die daarnaast ook voedingsadvies omvatten. Het was aan de klant om het gewenste plan te kiezen. Wanneer de klant zich op de voedingsdienst abonneerde, werd die aangerekend ongeacht of de klant er gebruik van maakte (hier betaalde verzoeker geen btw over). Verzoeker vermeldde op de uitgereikte facturen de respectieve bedragen voor de fitnessdienst en het voedingsadvies. De belastingdienst heeft – na een belastingcontrole – naheffingsaanslagen vastgesteld voor verzoeker over de jaren 2014 en 2015 (€12.253,05). De belastingdienst stelt dat verzoeker btw had moeten betalen voor de voedingsdiensten. Het voedingsadvies zou ondergeschikt zijn aan de lichaamsbeweging, aangezien de klant ervoor betaalt ongeacht of hij er al dan niet gebruik van maakt. De belastingdienst verzoekt om prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen om te bepalen: i) of de wijze waarop verzoeker haar facturen opstelt, neerkomt op een kunstmatige splitsing van de dienstverrichtingen, en ii) of de btw-vrijstelling voor gezondheidsgerelateerde activiteiten kan worden toegepast op diensten met betrekking tot voedingsconsulten die nooit zijn verricht.
Overweging:
Het geding heeft betrekking op de vraag of de door verzoeker verrichte voedingsdienst ondergeschikt is aan de door haar verrichte fitnessdienst, waardoor beide diensten samen één dienstverrichting zouden vormen, of dat het daarentegen om onderscheiden en zelfstandige dienstverrichtingen gaat. Indien wordt geoordeeld dat de voedingsdienst ondergeschikt is aan de fitnessdienst, zal die voedingsdienst dezelfde fiscale behandeling krijgen als de fitnessdienst en dus aan btw worden onderworpen. Als daarentegen wordt geoordeeld dat deze dienst een zelfstandige dienstverrichting vormt, zal deze dienst vrijgesteld worden van btw. In dat geval moet worden bepaald of het noodzakelijk is dat de dienst daadwerkelijk wordt verricht, of dat het volstaat dat de dienst wordt aangeboden.
Prejudiciële vraag:
1) Indien een vennootschap, zoals in de onderhavige zaak,
2) Is het voor de toepassing van de in artikel 132, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 bedoelde vrijstelling noodzakelijk dat de in die bepaling vermelde diensten daadwerkelijk worden verricht, of volstaat het voor de toepassing van die vrijstelling dat de diensten worden aangeboden, waardoor het gebruik ervan uitsluitend afhangt van de wil van de klant?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Levob Verzekeringen en OV Bank C-41/04;
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; VWS;