C-584/23 Alcampo e.a.

Contentverzamelaar

C-584/23 Alcampo e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 december 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    5 februari 2023

Trefwoorden: gelijke behandeling, uitkeringen, indirecte discriminatie

Onderwerp:

- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 8;

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 21 en 23;

- Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid: artikelen 1, 3 en 4;

- Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep: artikelen 1, 2, 5, 7 en 9.

Feiten:

Een van de verzoekende partijen, KT, werkte als kassamedewerkster voor de onderneming en een van de verwerende partijen, Supermercados Sabeco. Vanaf 2008 werkte zij op basis van een arbeidstijdverkorting tot 50 % van de gewone arbeidstijd om voor haar kind van jonger dan 12 jaar te zorgen. Deze situatie van arbeidstijdverkorting met het oog op de zorg voor een minderjarig kind eindigde in 2019. In 2019 kwam zij ten val op haar werkplek wat leidde tot tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Als gevolg van verschillende complicaties in verband met haar letsel heeft een andere verwerende partij, Instituto Nacional de la Seguridad Social (hierna: INSS), een besluit vastgesteld waarbij werkneemster blijvend volledig ongeschikt werd verklaard om haar gewoonlijke beroep uit te oefenen. De bezwaren die zowel door de onderlinge verzekeringsmaatschappij en andere verzoekende partij, Asepeyo Mutua Colaboradora de la Seguridad Social n° 151, als door werkneemster tegen dat besluit zijn ingediend, zijn in 2022 afgewezen. In het kader van het onderhavige geding zijn twee vorderingen ingesteld, die door de verwijzende rechter zijn gevoegd: een van de verzekeringsmaatschappij, waarbij deze de in het vorige punt bedoelde besluit van het INSS betwist op grond dat het door werkneemster opgelopen letsel weliswaar een blijvend letsel is, maar geen blijvende arbeidsongeschiktheid veroorzaakt en er daarom geen sprake is van een situatie van blijvende arbeidsongeschiktheid, en een andere van werkneemster, wier arbeidsrelatie met de onderneming in 2019 is beëindigd door ontslag.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter bepaalt de Spaanse regeling dat de berekeningsgrondslag van uitkeringen bij blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval wordt verkregen op basis van het loon dat de werknemer ten tijde van het ongeval ontving, aangezien die grondslag wordt bepaald op basis van de bijdragegrondslag die overeenkomt met de daadwerkelijk gewerkte arbeidstijd. Dit betekent dat indien het recht op arbeidstijdverkorting met het oog op de zorg voor een minderjarig kind is uitgeoefend, uitgegaan moet worden van het loon dat resulteert uit die verkorting, wat in casu voor werkneemster een verlaging met 50 % inhield, met alle gevolgen van dien voor de berekeningsgrondslag.

De verwijzende rechter haalt het arrest van het Hof in de zaak C-537/07 aan om enerzijds op te merken dat richtlijn 79/7 de lidstaten nergens de verplichting oplegt om voordelen op het gebied van sociale zekerheid toe te kennen aan personen die voor hun kinderen hebben gezorgd, en anderzijds te verklaren dat richtlijn 2010/18/EU niet van toepassing is. Volgens de verwijzende rechter is hier voorts geen sprake van omzetting van een voltijdse arbeidsovereenkomst in een deeltijdovereenkomst, zodat richtlijn 97/81/EG niet van toepassing is. Volgens de verwijzende rechter is niet gekeken of de toepasselijke Spaanse socialezekerheidsregeling indirecte discriminatie op grond van geslacht kan impliceren. Ook de statistische factor van de incidentie naar geslacht van verzoeken om arbeidstijdverkorting met het oog op de zorg voor een minderjarig kind is in dat arrest niet geanalyseerd. De verwijzende rechter stelt echter dat de betrokken regel op overweldigende wijze vrouwen negatief treft: de uitkering is veel lager – in het onderhavige geval 50 % lager – voor vrouwen die gebruik hebben gemaakt van het recht op arbeidstijdverkorting en de uitkering wegens blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval aanvragen.

Prejudiciële vragen:

1) Verzet de Europese regeling die is vervat in artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid en artikel 5 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), zich tegen de Spaanse regeling voor het bepalen van de berekeningsgrondslag van uitkeringen bij blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval die is neergelegd in artikel 60 van het besluit van 22 juni 1956, voor zover die indirecte discriminatie op grond van geslacht oplevert, aangezien het in meerderheid vrouwen zijn die hun arbeidstijd verkorten met het oog op de zorg voor een minderjarig kind, en de aan hen toegekende uitkering duidelijk lager is?

2) Verzetten artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG en artikel 5 van richtlijn 2006/54/EG zich in het licht van de omstandigheid dat in de Spaanse regeling tot vaststelling van de methode voor de berekening van uitkeringen bij blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval – artikel 60, lid 2, van het besluit van 22 juni 1956 – wordt uitgegaan van het loon dat daadwerkelijk werd ontvangen ten tijde van het ongeval en dat het Spaanse wettelijke socialezekerheidsstelsel, als een op premie- of bijdragebetaling berustende gezinsbijslag – artikel 237, lid 3, van de algemene wet op de sociale zekerheid – voorziet in een verhoging van de uitkering tot 100 % tijdens de eerste twee jaar van het tijdvak waarin iemand met het oog op de zorg voor een minderjarig kind overeenkomstig artikel 37, lid 6, van het werknemersstatuut werkzaam is op basis van arbeidstijdverkorting, en gelet op het feit dat volgens statistische gegevens 90 % van de personen die om arbeidstijdverkorting verzoeken vrouw is, tegen de hierboven beschreven Spaanse regels, en impliceren die regels indirecte discriminatie op grond van geslacht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-537/07; C-366/18

Specifiek beleidsterrein: SZW