C-585/17 Dilly’s Wellnesshotel
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 21 november 2017 Schriftelijke opmerkingen: 07 januari 2018 Trefwoorden: steun; energiebelasting Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening)
- Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Feiten: Bij verzoekschrift van 29.12.2011 heeft Dilly’s Wellnesshotel (hierna: verweerder) teruggave van energiebelasting voor het jaar 2011 aangevraagd. Bij besluit van 21.02.2012 heeft het Finanzamt het verzoek afgewezen omdat de teruggave van energiebelasting voor ‘dienstverlenende bedrijven’ na 31.12.2010 zou zijn uitgesloten door de wet inzake de teruggave van een energiebelasting (hierna: EAVG). Het door verweerder ingestelde administratief beroep werd bij beslissing van 23.03.2012 door de onafhankelijke rechterlijke instantie in belastingzaken ongegrond verklaard. Verweerder is vervolgens in hoger beroep gegaan. Bij uitspraak van 19.03.2013 heeft het Verwaltungsgerichthof de beslissing van 23.03.2012 vernietigd. Het in de plaats van de onfhankelijke rechterlijke instantie getreden Bundesfinanzgericht heeft bij beslissing van 31.10.2014 krachtens artikel 267 VWEU prejudiciële vragen gesteld aan het Hof. In het arrest Dilly’s Wellnesshotel (C-493/14) heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 3(1) van verordening 800/2008 aldus moet worden uitgelegd dat, indien een steunregeling als in die zaak aan de orde geen uitdrukkelijke verwijzing naar die verordening bevat waarbij de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangehaald, dit in de weg staat aan het oordeel dat die regeling voldoet aan de voorwaarden om op grond van artikel 25(1) van die verordening te worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108(3) VWEU. Bij de bestreden beslissing van 03.08.2016 heeft het Bundesfinanzgericht hoger beroep gegrond verklaard en de teruggave van energiebelasting vastgesteld zoals gevorderd. Hiertegen is het beroep tot Revision van het Finanzamt Linz gericht. Bij een ander verzoekschrift (25.07.2014) heeft verweerder verzocht om teruggave van energiebelasting over het tijdvak februari 2013 tot januari 2014. Bij besluit van 09.01.2015 heeft het Finanzamt dat verzoek afgewezen. In de bestreden beslissing van 13.02.2017 heeft het Bundesfinanzgericht wederom het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard. Het Bundesfinanzgericht heeft daartoe hoofdzakelijk verwezen naar zijn beslissing van 03.08.2016. Tegen deze beslissing is het beroep tot Revision van het Finanzamt Kirchdorf Perg Steyr gericht. Overweging: De juiste toepassing van het Unierecht is, gelet op de vragen, niet dermate duidelijk dat er geen ruimte is voor redelijke twijfel. Overeenkomstig artikel 267 VWEU worden dan ook de in de aanhef geformuleerde vragen ter prejudiciële beslissing aan het Hof voorgelegd. Prejudiciële vragen: 1. Is een wijziging van een goedgekeurde steunregeling, waarmee een lidstaat afziet van verder gebruik van de goedkeuring voor een bepaalde (scheidbare) groep van steunontvangers en daarmee de omvang van de steun voor een bestaande steunmaatregel enkel verlaagt, in een geval als het onderhavige een wijziging van een steunmaatregel die volgens artikel 108, lid 3, VWEU (in beginsel) moet worden aangemeld? 2. Kan het verbod tot tenuitvoerlegging van artikel 108, lid 3, VWEU in het geval van een vormfout in het kader van de toepassing van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 (de algemene groepsvrijstellingsverordening) ertoe leiden dat een beperking van een goedgekeurde steunmaatregel niet van toepassing is, zodat op de lidstaat uiteindelijk door het verbod van tenuitvoerlegging de verplichting tot betaling van steun aan bepaalde steunontvangers komt te rusten („gebod tot tenuitvoerlegging“)? 3a. Voldoet een regeling betreffende de vergoeding voor energiebelastingen zoals in deze zaak aan de orde, waarbij het bedrag van de vergoeding voor de energiebelastingen wettelijk duidelijk met een berekeningsformule is vastgelegd, aan de voorwaarden van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard? 3b. Geldt als gevolg van artikel 58, lid 1, van verordening (EG) nr. 651/2014 voor het tijdvak vanaf januari 2011 de vrijstelling van deze regeling betreffende de vergoeding voor energiebelastingen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Dilly’s Wellnesshotel C-493/14; Todaro Nunziatina C-138/09. Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK