C-588/24 Imballaggi Piemontesi
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 5 november 2024 Schriftelijke opmerkingen: 22 december 2024
Trefwoorden: mededingingsautoriteiten, dwingend karakter termijnen
Onderwerp: - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 41 en 47; - Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 101 en 102; - Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie; - Mededeling 2004/C 1[0]1/08 van de Europese Commissie (betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten).
Feiten: Verzoekende partij is ‘Imballaggi Piemontesi’ (hierna: IP), een vennootschap. Op 22 maart 2017 heeft de nationale mededingingsautoriteit (AGCM) een onderzoek ingesteld bij de vennootschap. Tijdens het onderzoek is de termijn voor de afsluiting van de procedure meerdere keren verlengd door de AGCM. Na het onderzoek heeft AGCM een sanctie opgelegd aan IP vanwege haar betrokkenheid bij een mededingingsbeperkende afspraak. IP heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, en stelt dat, doordat niet is bepaald dat de termijnen een dwingend karakter hebben, de AGCM de mogelijkheid wordt geboden om de termijnen eenzijdig te verlengen.
Overweging: De verwijzende rechter merkt op dat geen enkele regeling op Europees of nationaal niveau voorziet in een dwingende termijn voor de afsluiting van de procedure die ertoe strekt na te gaan of er sprake is van mededingingsbeperkende afspraken. In het bijzonder wijst hij erop dat artikel 6, lid 3, van presidentieel besluit nr. 217/1998, de AGCM een discretionaire bevoegdheid toekent bij het vaststellen van beperkingen aan haar activiteit. De verwijzende rechter is van oordeel dat de termijn voor de afsluiting van de procedure in de onderhavige zaak als dwingend kan worden beschouwd, maar wel uitsluitend in de zin dat de aanvankelijke termijn, na redelijkerwijs en bij met redenen omkleed besluit te zijn verlengd, niet nogmaals terzijde kan worden geschoven.
Prejudiciële vraag: Staan de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 46 van het Verdrag voor de rechten van de mens in de weg aan een regeling als de Italiaanse regeling die, op het gebied van toezicht op mededingingsbeperkende afspraken – voor de uitoefening van sanctiebevoegdheden en onverminderd de uitoefening van de bevoegdheid om het bestaan van dergelijke afspraken vast te stellen en een bevel te geven om in de toekomst daarvan af te zien – niet uitdrukkelijk bepaalt dat de termijn voor de afsluiting van de procedure die de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (mededingingsautoriteit) heeft vastgesteld in de mededeling van de punten van bezwaar een dwingend karakter heeft, en deze autoriteit aldus de mogelijkheid biedt om die termijn eenzijdig te verlengen bij met redenen omkleed besluit indien er zich omstandigheden voordoen waardoor het onderzoek in objectief en subjectief opzicht moet worden uitgebreid?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-334/12 RX-II; C-238/99 P Limburgse Vinyl Maatschappij NV; T-372/10 Bolloré/Commissie; C-611/16 Xellia Pharmaceuticals en Alpharma/Commissie.
Specifiek beleidsterrein: EZ