C-589/20 Austrian Airlines
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 30 december 2020 Schriftelijke opmerkingen: 16 februari 2021
Trefwoorden : internationale luchtvervoer; ongeval;
Onderwerp :
Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001;
Feiten:
Verzoekster heeft bij het uitstappen van de vlucht van Thessaloniki – Wenen met haar gezin gewacht totdat de andere passagiers waren uitgestapt. Zij behoorde tot de laatste passagiers die het vliegtuig verlieten. Vóór hen hadden ongeveer 60 passagiers de trap gebruikt om uit te stappen. Haar echtgenoot, AK, kwam op het onderste gedeelte van de trap bijna ten val, maar kon dit nog voorkomen. Verzoekster zag wat er gebeurde, maar kwam later op dezelfde plek waar haar echtgenoot bijna was gevallen, ten val en viel met haar linkeronderarm op de traprand. Verzoekster brak bij de val haar linkeronderarm en liep een bloeduitstorting op haar bil op. Verzoekster vordert betaling van EUR 4.675,-- plus 4% rente en voert aan dat de trap te glad was geweest. Verweerster concludeert tot afwijzing van de vordering en stelt dat de trappen en treden in een perfecte technische staat waren, en ook niet glad waren. De vordering van verzoekster werd door de rechter in eerste aanleg bij het bestreden vonnis in haar geheel afgewezen. De rechter oordeelde dat verweerster geen verplichting op het gebied van verkeersveiligheid heeft geschonden. Dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de leuning - hoewel reeds was vastgesteld dat er een risico bestond - dient volgens de rechter als overwegend eigen schuld te worden aangemerkt. Tegen dit vonnis heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
Met betrekking tot de prejudiciële vragen moet er allereerst op worden gewezen dat zowel de rechter in eerste aanleg als de partijen in het onderhavige geval over het hoofd hebben gezien dat de aansprakelijkheid van verweerster overeenkomstig het Verdrag van Montreal moet worden beoordeeld.
In het onderhavige geval heeft verzoekster lichamelijk letsel opgelopen, omdat zij bij het uitstappen op het onderste deel van de mobiele trap, die in perfecte staat was, ten val is gekomen zonder dat hiervoor een reden is aan te wijzen. Het is de vraag of dit voorval onder het begrip “ongeval” in de zin van artikel 17(1) van het Verdrag van Montreal kan vallen. Verder rijst de vraag of de medeschuld van verzoekster een eventuele aansprakelijkheid van verweerster - aan wie niet kan worden verweten zorgvuldigheids- of verkeersveiligheidsplichten te hebben geschonden - volgens artikel 17(1) van het Verdrag van Montreal dermate op de achtergrond laat treden dat een aansprakelijkheid wegvalt.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 17, lid 1, van het op 28 mei 1999 in Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, aldus worden uitgelegd dat het begrip „ongeval” in de zin van deze bepaling een situatie omvat waarbij een passagier bij het uitstappen uit het vliegtuig op het onderste deel van de mobiele trap – zonder duidelijk aanwijsbare reden – valt en hierbij letsel oploopt, waarbij het letsel niet werd veroorzaakt door een voorwerp dat wordt gebruikt voor het bedienen van passagiers in de zin van de uitspraak van het Hof van 19 december 2019 in zaak C-532/18, en er geen sprake was van een gebrekkige staat van de trap en deze vooral ook niet glad was?
2. Moet artikel 20 van het op 28 mei 1999 in Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, aldus worden uitgelegd dat een eventuele aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij volledig is uitgesloten, wanneer er sprake is van omstandigheden zoals beschreven in punt 1 en de passagier zich op het moment van de val niet heeft vastgehouden aan de leuning van de trap?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-532/18