C-59/14 Firma Ernst Kollmer Fleischimport und -export

Contentverzamelaar

C-59/14 Firma Ernst Kollmer Fleischimport und -export

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 mei 2014
Trefwoorden: landbouw; douane; uitvoerrestitutie (rundvlees); verjaring

Onderwerp
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Pb L 312, blz.1)

Verzoekster handelt in rundvlees. De zaak gaat over de jaren 1992 en 1993. Zij heeft dan verschillende partijen rundvlees in opslag in haar douane-entrepot en ontvangt op haar verzoek een voorfinanciering van de uitvoerrestitutie tegen borgstelling.
Vanaf 1993 gaat het mis met overbrenging van vlees naar Jordanië. Van de eerste zending in 1993 worden de papieren geaccepteerd. Maar bij controle door bureau OLAF in 1998 blijkt dat in veel gevallen douanedocumenten geen bewijs vormen dat het vlees daadwerkelijk in het vrije verkeer is gebracht.
De douaneAut (verweerstes) vorderen bij verzoekster de reeds toeekende uitvoerrestitutie terug (nog in DM, omgerekend € 103.289,89). Na verzoeksters bezwaar wordt het bedrag met € 59.545,70 verlaagd. Verzoekster tekent beroep aan omdat de zaak zou zijn verjaard. De in Vo. 2988/95 genoemde termijn van vier jaar begint volgens haar op het moment dat de onregelmatigheid is begaan en mag niet afhangen van een handeling van de overheidsinstantie, in casu de vrijgave van de zekerheid. Daar kan verzoekster immers geen invloed op uitoefenen.
Verweersters stellen dat geen sprake is van verjaring omdat alleen het moment van vrijgave van de zekerheid doorslaggevend is voor het ingaan van de termijn.

Gezien de termijn van ruim zes jaar die is verstreken tussen overlegging van de documenten en het besluit tot intrekking van de subsidie zal de verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Hamburg) de rechtsvraag moeten beantwoorden of hier sprake is van verjaring. Daarvoor moet de vraag beantwoord worden of sprake is van een ‘onregelmatigheid’. Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Bestaat er voor de onregelmatigheid, zoals vereist voor het begin van de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde verjaringstermijn en zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, in een geval waarin de inbreuk op het gemeenschapsrecht pas na het optreden van een nadeel is ontdekt, naast een handeling of nalaten van een marktdeelnemer het cumulatieve vereiste dat de algemene begroting van de Unie of de door de Unie beheerde begrotingen zijn benadeeld, waardoor de verjaringstermijn pas begint zodra het nadeel is opgetreden, of begint de verjaringstermijn ongeacht het moment van het ontstaan van de schade reeds met de handeling of het nalaten van de marktdeelnemer die als inbreuk op het gemeenschapsrecht kan worden aangemerkt?
2. Voor zover het antwoord op de eerste vraag luidt dat de verjaringstermijn pas begint op het moment dat het nadeel is opgetreden: is er – in verband met de terugvordering van een definitief toegekende uitvoerrestitutie – reeds sprake van een benadeling in de zin van artikel 1, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 als aan een uitvoerder een bedrag dat gelijk is aan de uitvoerrestitutie in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening (EEG) nr. 565/80, is uitbetaald, zonder dat de zekerheid als bedoeld in artikel 6 van verordening (EEG) nr. 565/80 reeds is vrijgegeven, of is er pas sprake van een benadeling op het moment dat de zekerheid is vrijgegeven respectievelijk de uitvoerrestitutie definitief is toegekend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-278/02 Handlbauer
Specifiek beleidsterrein: FIN mede EZ

Gerelateerde documenten