C-592/24 Societe Generale e.a.

Contentverzamelaar

C-592/24 Societe Generale e.a.

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     17 december 2024

Trefwoorden: consolidatie, vennootschappen, aftrek van rentekosten, vrijheid van vestiging

Onderwerp:  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 49 en 54.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘’Agenzia delle Entrate’, de nationale belastingdienst. Verwerende partijen zijn de dochterondernemingen van moedermaatschappij ‘Société Générale’: een maatschappij naar Frans recht. De moedermaatschappij heeft in de betrokken belastingtijdvakken deelgenomen aan een nationale consolidatie via SG Milano, een nevenvestiging in Italië. De dochterondernemingen hebben niet aan die consolidatie deelgenomen, en bijgevolg rentekosten betaald aan het Italiaanse bijkantoor, en voor de vaststelling van hun belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting de rentekosten afgetrokken. Op 19 juni 2015 heeft de moedermaatschappij bij de belastingdienst drie verzoeken ingediend om terugbetaling van de hogere vennootschapsbelasting die zij heeft betaald doordat zij in het kader van de nationale consolidatie de resterende 4% van haar rentekosten niet kon aftrekken. De belastingdienst heeft deze verzoeken geweigerd, omdat zij de regeling voor groepsbelasting op de dochterondernemingen niet kon toepassen.

Overweging:
De verwijzende rechter is van oordeel dat de beginselen van vrijheid van vestiging en van gelijke behandeling van vennootschappen binnen de Unie kunnen worden geschonden indien volledige aftrek van rentekosten die in het kader van een fiscale consolidatie zijn betaald door vennootschappen met een niet-ingezeten moedermaatschappij niet mogelijk is, terwijl vennootschappen met een gemeenschappelijke ingezeten moedermaatschappij die mogelijkheid wel hebben. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of het gebruikmaken van de mogelijkheid van fiscale consolidatie ook noodzakelijk is in een situatie waarin die mogelijkheid uitgesloten was, aangezien consolidatie van de in het buitenland gevestigde moedermaatschappij en de in Italië gevestigde dochterondernemingen ten tijde van de feiten niet was toegestaan. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter naar de werking van artikelen 49 en 54 VWEU.

Prejudiciële vragen:
[1] Staan de artikelen 49 en 54 VWEU, zoals uitgelegd door het [Hof] in de zaak SCA Holding (C-39/13–C-41/13), in de weg aan een nationale regeling die bepaalde vennootschappen belet om gebruik te maken van een gunstigere regeling voor de aftrekbaarheid van rentekosten in het kader van nationale fiscale consolidatie, louter omdat de gemeenschappelijke moedermaatschappij in een andere lidstaat is gevestigd en dus niet kan deelnemen aan die nationale fiscale consolidatie, terwijl diezelfde vennootschappen wel in aanmerking hadden kunnen komen voor die gunstigere regeling voor aftrekbaarheid indien hun moedermaatschappij in Italië was gevestigd of indien de deelnemingen van die vennootschappen waren toegerekend aan de vaste inrichting van de niet-ingezeten moedermaatschappij? 

[2] Staan de artikelen 49 en 54 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof in de zaak SCA Holding (C-39/13–C-41/13), in de weg aan een nationale regeling die uitsluitend verticale fiscale integratie tussen een ingezeten moedermaatschappij en haar ingezeten dochterondernemingen en horizontale fiscale integratie tussen dochterondernemingen van een niet-ingezeten vennootschap toestaat, en fiscale integratie tussen dochterondernemingen en een niet-ingezeten moedervennootschap daarentegen uitsluit? 

[3] Staan de artikelen 49 en 54 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof in de zaak SCA Holding (C-39/13–C-41/13), en in het licht van het doeltreffendheidbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel als bedoeld in het arrest van het Hof van 14 mei 2020, B e.a. (C-749/18), in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan het feit dat niet voor fiscale consolidatie is gekozen, op een tijdstip waarop deze keuzemogelijkheid niet was toegestaan, vervolgens eraan in de weg kan staan dat de betrokken vennootschappen zich beroepen op de gevolgen (in de vorm van herstel, door middel van terugbetaling) van de juiste toepassing van het Unierecht, en dus de buitentoepassingverklaring van een daarmee strijdige nationale regeling?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-39/13, C-40/13 en C-41/13 SCA Group Holding e.a.; C-749/18 B. e.a.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten