C-593/21 Herios
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 november 2021 Schriftelijke opmerkingen: 2 januari 2022
Trefwoorden : uitwinningsvergoeding, begrip “aanzienlijk voordeel”, hoofdagent, subagent
Onderwerp :
- Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten
Feiten:
Verweerster heeft een handelsagentuurovereenkomst gesloten met een Duitse vennootschap, P, die haar het exclusieve recht verleende om de producten van de principaal in België, Frankrijk en Luxemburg te verkopen. In 2009 heeft verweerster verzoeker op basis van een mondelinge overeenkomst aangeworven als bezoldigd subagent. Eind 2015 en begin 2016 was er overleg tussen verzoeker, verweerster en P over de rechtstreekse voortzetting van de handelsagentuur door verzoeker en de stopzetting van de overeenkomstige werkzaamheden van verweerster, zonder succes. Op 8-6-2018 heeft P meegedeeld dat de overeenkomst met verweerster werd ontbonden, met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, zodat de contractuele verhouding op 31-12-2016 ten einde liep. Verzoeker is in januari 2017 handelsagent van P geworden. In april 2017 is tussen beiden een overeenkomst gesloten. Bij brief van 23-2-2017 heeft verweerster haar overeenkomst met verzoeker beëindigd, als gevolg van de beëindiging van de hoofdovereenkomst. Op 22-5-2017 hebben verweerster en P overeenstemming bereikt over, onder meer, de betaling van een uitwinningsvergoeding aan verweerster. Omdat verzoeker meende recht te hebben op een uitwinningsvergoeding voor de nieuwe klanten die hij verweerster had aangebracht en waarvoor verweerster door P was vergoed, heeft verzoeker tegen verweerster een vordering ingesteld tot betaling van een uitwinningsvergoeding die volgens hem evenveel moest bedragen als de omzet die verweerster in 2016 dankzij de aangebrachte nieuwe klanten had verwezenlijkt. De uitwinningsverzoeking is door de rechter in eerste aanleg toegekend. Het bestreden arrest heeft dat vonnis vernietigd en geoordeeld dat verzoeker geen recht heeft op een uitwinningsvergoeding.
Overweging:
Volgens artikel 17, lid 1 van richtlijn 86/653 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 of herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt. Krachtens artikel 17, lid 2, onder a), eerste gedachtestreepje van deze richtlijn heeft de handelsagent recht op een vergoeding indien en voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten met bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren. De nationaalrechtelijke bepaling waarbij deze Europese bepaling is omgezet bepaalt dat na beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst de handelsagent recht heeft op een uitwinningsvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren. Het middel komt op tegen het feit dat bij het arrest een uitwinningsvergoeding aan verzoeker is geweigerd omdat de uitwinningsvergoeding die verweerster heeft verkregen, geen aanzienlijk voordeel is. Het betreft immers geen toekomstig voordeel, maar een vergoeding die bij wet is verschuldigd. Daarnaast blijft verzoeker samenwerken met de ex-hoofdprincipaal en kan verzoeker profiteren van de klantenkring. Volgens de verwijzende rechter vergt het onderzoek van dit middel een uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), eerste gedachtestreepje van richtlijn 86/653.
Prejudiciële vragen:
Dient artikel 17, lid 2, a), eerste streepje, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten aldus te worden uitgelegd dat in een situatie zoals in casu, het gedeelte van de aan de hoofdagent verschuldigde uitwinningsvergoeding dat overeenstemt met de klanten die de subagent de hoofdagent heeft aangebracht, de hoofdagent geen „aanzienlijk voordeel” oplevert?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: Fin; EZK