C-594/16

Contentverzamelaar

C-594/16

Prejudiciƫle hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   20 januari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       6 februari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   6 maart 2017

Trefwoorden: toezicht op kredietinstellingen; transparantie

Onderwerp: verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank welomschreven taken worden toegewezen op het vlak van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;

- richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.

Verzoekster

De verwijzende ITA RvS stelt

Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

a) Is het beginsel van doorzichtigheid, dat uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 15 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende [de werking van] de Europese Unie, als algemeen bindend voorschrift, opgevat in de zin dat dit beginsel kan worden geregeld door de in lid 3 bedoelde regelgevingsbronnen of daarmee gelijkgestelde bronnen, waarvan de inhoud blijk zou kunnen geven van een te ruime discretionaire bevoegdheid zonder grondslag in een hogere bron van Europees recht over de noodzakelijke voorafgaande vaststelling van niet-derogeerbare minimumbeginselen, niet zodanig in strijd met een vergelijkbare beperkende doelstelling in de Europese regelgeving voor toezicht op kredietinstellingen dat het beginsel van doorzichtigheid wordt uitgehold, ook ingeval het belang bij de toegang verband houdt met wezenlijke belangen van de verzoeker die kennelijk overeenkomen met de gevallen die in positieve zin zijn uitgezonderd van de beperkingen in de sector?

b) Moeten artikel 22, lid 2, en artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013, waarbij aan de Europese Centrale Bank welomschreven taken worden toegewezen op het vlak van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, dientengevolge worden uitgelegd niet als niet-uitzonderlijke gevallen waarin derogaties aan de niet-toegankelijkheid van documenten mogelijk zijn, maar als voorschriften die moeten worden uitgelegd in de sleutel van de ruimere doelstellingen van artikel 15 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende [de werking van] de Europese Unie en als zodanig als voorschriften die kunnen worden herleid tot een algemeen beginsel van Unierecht dat inhoudt dat de toegang, op grond van een redelijke en evenredige weging van de behoeften van het kredietwezen en de fundamentele belangen van spaarders die betrokken zijn bij een geval van burden sharing, niet kan worden beperkt, in het licht van de relevante omstandigheden die zijn vastgesteld door een toezichthouder met organisatorische kenmerken en sectorale bevoegdheden die analoog zijn aan die van de Europese Centrale Bank?

c) Moet artikel 53 van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (Voor de EER relevante tekst), ook gelet op de voorschriften van de nationale rechtsorde die met deze bepaling verenigbaar zijn, niet in overeenstemming worden gebracht met de overige regels en beginselen van Europees recht die in punt a) zijn opgesomd, in de zin dat toegang kan worden verleend, in geval van een verzoek in die zin nadat de procedure van gedwongen administratieve liquidatie op de bank is toegepast, niet alleen wanneer de verzoeker niet uitsluitend om toegang verzoekt in een daadwerkelijk ingeleide civiele of handelsrechtelijke procedure met het oog op de bescherming van vermogensrechtelijke belangen die zijn aangetast doordat de procedure van gedwongen administratieve liquidatie op de bank is toegepast, maar ook in het geval dat deze verzoeker zich juist met het oog op de toetsing van de concrete slaagkans van dergelijke civiele of handelsrechtelijke procedures daaraan voorafgaand wendt tot een rechterlijke instantie die door de nationale staat is bekleed met de bevoegdheid om het recht op toegang en de doorzichtigheid te beschermen, juist met het oog op de volledige bescherming van het recht van verweer en beroep, inzonderheid in het geval van een spaarder die al de gevolgen van burden sharing heeft ondergaan in het kader van een insolventieprocedure van een kredietinstelling waarbij hij zijn spaargeld had gedeponeerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN