C-594/23 Lomoco Development e.a. 

Contentverzamelaar

C-594/23 Lomoco Development e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 december 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 januari 2024

Trefwoorden: bouwterrein, gebouw, btw

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 135, lid 1, onder j); artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2; artikel 135, lid 1, onder k); en artikel 12, lid 1, onder b), en lid 3.

Feiten:

In 2006 heeft de een van de verwerende partijen, Interessentskab, grond verworven en die grond onderverdeeld in een aantal percelen. In januari 2009 zijn diverse percelen ontwikkeld en zijn er aansluitingen aangelegd. In het najaar van 2010 zijn op enkele percelen funderingen aangelegd op basis van bouwvergunningen die de Interessentskab had gekregen van de gemeentelijke bouwkundige dienst. In 2015 heeft de Interessentskab 16 percelen met geprefabriceerde funderingen overgedragen aan een besloten vennootschap bij wijze van inbreng in natura. Vervolgens hebben de opvolgers van die besloten vennootschap percelen aan particulieren verkocht. In 2017 heeft de verzoekende partij, de Deense belastingdienst SKAT, de door de Interessentskab verschuldigde btw verhoogd en bepaald dat zij onder andere btw verschuldigd was over de 16 percelen. SKAT was van mening dat de levering van de 16 percelen met funderingen een aan de btw onderworpen levering van „bouwterrein” vormde op grond van de nationale btw-wet. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt bij de nationale administratieve beroepsinstantie in belastingzaken. De beroepsinstantie heeft geoordeeld dat de levering van die 16 percelen geen aan btw onderworpen handelingen zijn, maar handelingen die zijn vrijgesteld van btw en op grond waarvan alle leveringen van onroerend goed waren vrijgesteld van btw. SKAT heeft tegen het besluit van de beroepsinstantie beroep ingesteld bij de rechter in eerste aanleg, die de zaak heeft doorverwezen naar de rechter in tweede aanleg.

Overweging:

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de beoordelingsmarge van de lidstaten bij de omschrijving van het begrip „bouwterrein” wordt beperkt door de draagwijdte van het begrip „gebouw”, dat volgens het Hof door de Uniewetgever in artikel 12, lid 2, van de btw-richtlijn zeer ruim is omschreven als „ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden”. Partijen zijn het erover eens dat aan het Hof moet worden gevraagd hoe het begrip „bouwterrein” in artikel 12, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn moet worden afgebakend ten opzichte van het begrip „gebouw” en het bijbehorende terrein in artikel 12, lid 1, onder a), en in artikel 12, lid 2, eerste volzin, van de btw-richtlijn. De verwijzende rechter is van oordeel dat het Hof in zijn rechtspraak nog geen duidelijkheid heeft verschaft over de criteria en uitleggingsgegevens waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de vraag of sprake kan zijn van een „gebouw” – en of een perceel met een geprefabriceerde fundering moet worden aangemerkt als bouwterrein of als een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijbehorende terrein vóór de eerste ingebruikneming – en op basis waarvan zij, zonder een prejudiciële verwijzing, zou kunnen beslissen of een perceel dat op het moment van levering voorzien is van een geprefabriceerde fundering voor een woongebouw en waarop later ook een woongebouw wordt gebouwd, moet worden aangemerkt als een „bouwterrein” in de zin van de btw-richtlijn of als „een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijbehorende terrein” in de zin van de richtlijn.

 

Prejudiciële vragen:

Is het verenigbaar met artikel 135, lid 1, onder j), en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, van richtlijn 2006/112, enerzijds, en met artikel 135, lid 1, onder k), en artikel 12, lid 1, onder b), en lid 3, van deze richtlijn , anderzijds, dat een lidstaat in omstandigheden als die in het hoofdgeding de levering van een terrein waarop op het tijdstip van de levering een prefab fundering is aangebracht en waarop pas later door andere eigenaren een woongebouw wordt gebouwd, als een aan btw onderworpen verkoop van een bouwterrein beschouwt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-349/96 Card Protection Plan; C-400/98; C-315/00; C-308/16 Kozuba Premium Selection; C-71/18; C-299/20 Icade Promotion.

Specifiek beleidsterrein: IenW