C-597/17 Belgisch Syndicaat van Chiropraxie e.a.
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 13 december 2017 Schriftelijke opmerkingen: 29 januari 2018 Trefwoorden: btw; vrijstelling; discriminatie Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn); - Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik; Feiten: De samengevoegde zaken betreffen beroepen tot vernietiging die zijn ingediend door, enerzijds, chiropractors en osteopaten en die betrekking hebben op de btw-plicht voor de diensten van voormelde beroepscategorieën (artikel 110 van de wet van 26.12.2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht); en, anderzijds, door plastische chirurgen en die betrekking hebben op de btw-plicht voor ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter (artikel 110 van de wet van 26.12.2015). De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen geen belang hebben bij de door hen ingediende beroepen tot vernietiging, aangezien de bestreden maatregel, te weten het invoeren van een btw-plicht op de prestaties van chiropractors en osteopaten, geen nadeel zou inhouden voor de verzoekende partijen. De btw-vrijstelling voor medische en paramedische diensten werd door de wetgever afhankelijk gemaakt van de uitoefening van die diensten door beoefenaars van in België erkende en gereglementeerde medische en paramedische beroepen. Het bestreden artikel 110 van de wet van 26.12.2015 zou, volgens de Ministerraad, enkel de codificatie daarvan vormen en zou geen enkele inhoudelijke wijziging aanbrengen aan de geldende btw-regeling, aangezien de chiropractors en de osteopaten reeds voorheen aan de btw-plicht waren onderworpen. In de andere zaak wordt een beroep tot vernietiging ingesteld van artikelen 110, 111 en 112 van de wet van 26.12.2015 ingesteld omdat deze op een discriminatoire en onduidelijke wijze een btw-plicht invoeren voor de activiteiten en de diensten, geleverd door artsen-chirurgen in de plastische, reconstructieve en esthetische heelkunde. De Ministerraad voert aan dat het beroep tot vernietiging in deze zaak, in zoverre het betrekking heeft op artikel 112, niet-ontvankelijk is. Immers, de Ministerraad begrijpt niet op welke wijze artikel 112 rechtstreeks betrekking zou kunnen hebben op de situatie van de verzoekende partijen. Overweging: De Ministerraad verzoekt de verwijdende rechter de gevolgen van de in voorkomend geval te vernietigen bepalingen te handhaven, om de wetgever toe te laten de richtlijn 2006/112/EG verder om te zetten en de in voorkomend geval vast te stellen ongrondwettigheid ongedaan te maken. De verwijzende rechter dient ter zake rekening te houden met de beperkingen die uit het Unierecht voortvloeien inzake de handhaving van de gevolgen van nationale normen die dienen te worden vernietigd omdat zij in strijd zijn met dat recht (C-409/06 en C-41/11). In de regel kan dit enkel onder de voorwaarden die door het Hof in antwoord op een prejudiciële vraag worden vastgesteld. Bijgevolg dienen de prejudiciële vragen te worden gesteld aan het Hof. Prejudiciële vragen: 1. Dient artikel 132, lid 1, c), van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus te worden geïnterpreteerd dat die bepaling de daarin bedoelde vrijstelling, zowel wat de conventionele als wat de niet-conventionele praktijken betreft, voorbehoudt aan beoefenaars van een medisch of een paramedisch beroep dat onderworpen is aan de nationale wetgeving op de gezondheidszorgberoepen en die beantwoorden aan de bij die nationale wetgeving bepaalde vereisten en dat personen die niet aan die vereisten beantwoorden, maar zijn aangesloten bij een beroepsvereniging van chiropractors of osteopaten en aan de door die vereniging gestelde eisen beantwoorden, daarvan zijn uitgesloten? 2. Dienen artikel 132, lid 1, b), c) en e), artikel 134 en artikel98 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, in samenhang gelezen met de punten 3 en 4 van bijlage In bij die richtlijn, met name uit het oogpunt van het beginsel van de fiscale neutraliteit, aldus te worden geïnterpreteerd: a) dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling die voorziet in een verlaagd btwtarief dat van toepassing is op geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of een behandeling met een therapeutisch karakter, terwijl geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of een behandeling met een louter esthetisch karakter, en daarmee nauw samenhangen, worden onderworpen aan het normale btw-tarief; b) dan wel, dat zij een gelijke behandeling van beide voormelde gevallen toestaan of opleggen? 3. Staat het aan het Hof de gevolgen van de ingevolge 8.29, B.32.4, B.34.5, B.35.5, B.38.6, B.39.7 en B.40.7 te vernietigen bepalingen, alsmede die van de bepalingen die in voorkomend geval geheel of gedeeltelijk dienen te worden vernietigd, mocht uit het antwoord op de eerste of de tweede prejudiciële vraag volgen dat zij in strijd zijn met het recht van de Europese Unie, tijdelijk te handhaven teneinde de wetgever in staat te stellen ze in overeenstemming te brengen met dat recht? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Winner Wetten C-409/06; Inter-Environnement Wallonie C-41/11; Stock ’94 C-208/15; Future Health Technologies C-86/09; Oxycure Belgium C-573/15; Commissie/Spanje C-360/11; Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie C-42/14; Don Bosco Onroerend Goed C-461/08; Axa UK C-175/09; Field Fisher Waterhouse C-392/11; d'Ambrumenil en Dispute Resolution Services C-307/01; PFC Clinic C-91/12; Kügler C-141/00; MDDP C-319/12; Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; VWS