C-597/19 M.I.C.M. Mircom International Content Management & Consulting
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 oktober 2019 Schriftelijke opmerkingen: 17 november 2019
Trefwoorden : auteursrecht; downloaden; AVG;
Onderwerp :
- Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;
- Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;
Feiten:
Verzoeker is een vennootschap naar het Cypriotisch recht (M.I.C.M Mircom International Content Management & Consulting). Verzoeker is houder van bepaalde rechten op een groot aantal pornografische films geproduceerd door acht Amerikaanse en Canadese ondernemingen. Via een systeem dat is ontwikkeld door een Duitse universiteit, is zij in het bezit van duizenden IP-adressen die verwijzen naar klanten van de verwerende partij, de BVBA Telenet, als internetserviceprovider. Via de connecties waar deze IP-adressen naar verwijzen zouden films uit haar catalogus zouden zijn geüpload gebruik makend van het BitTorrent-protocol. Verzoeker maakt nu aanspraak op de identificatie van deze klanten door Telenet, die zich hier principieel tegen verzet.
Overweging:
Verzoeker maakt aanspraak op de identificatie van gebruikers van een internetverbinding die zou zijn gebruikt om films waarover zij rechten beschikt te delen op een peer-to-peernetwerk met het BitTorrent-protocol. De BitTorrent-technologie bestaat erin dat een bestand in vele kleine onderdelen ('pieces') wordt gesegmenteerd, die door de gebruiker kunnen worden gedownload en weer tot het oorspronkelijke bestand worden samengesteld. Het aanvankelijke uploadproces wordt 'seeding’ genoemd. Wanneer een bestand op die manier beschikbaar werd gesteld, kan het door vele gebruikers tegelijk worden gedownload. De groep aan downloaders wordt 'swarm' genoemd. Het kenmerkende aan deze technologie is dat er geen band meer hoeft te bestaan tussen de oorspronkelijke seeder en de downloaders: elke gebruiker kan elke piece van een andere gebruiker downloaden. De downloaders worden zelf in de regel seeders: de software is er gewoonlijk standaard zo op ingesteld nu het systeem hiervan afhangt.
Anderzijds moet ook specifieke aandacht worden besteed aan de situatie van verzoeker zelf. Zij is geen producent noch verdeler van films, maar laat zich enkel in met het vorderen van vergoedingen vanwege vermeende inbreukplegers op haar rechten. Kenmerkend is daarbij dat zij krachtens haar overeenkomsten met de producenten (1) het exclusieve recht heeft om de films via peer-to-peernetwerken te verdelen, (2) dit echter niet doet, (3) vergoedingen int bij inbreuk, (4) hiervan een deel terugstort naar de producenten, (5) aan wie zij aanvankelijk echter niets heeft betaald als licentievergoeding. Deze situatie geeft aanleiding tot drie principiële problemen:
Prejudiciële vragen:
1. a) Kan het downloaden van een bestand via een peer-to-peernetwerk en tegelijk onderdelen ('pieces') ervan (soms zeer fragmentarisch ten opzichte van het geheel) ter upload ter beschikking stellen ('seeden'), worden beschouwd als een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3.1 van Richtlijn 2001/29, ook al zijn deze individuele pieces op zichzelf onbruikbaar? Zo ja,
b) bestaat er een de minimis-drempel opdat de seeding van deze pieces een mededeling aan het publiek zou uitmaken?
c) is de omstandigheid dat de seeding automatisch (ten gevolge van de instellingen van de torrent dient) en daarom onbewust voor de gebruiker kan gebeuren relevant?
2. a) Kan de persoon die contractueel houder is van auteursrechten (of naburige rechten), doch deze rechten niet zelf exploiteert maar enkel een schadevergoeding vordert van vermeende inbreukplegers — en waarvan het economische verdienmodel dus afhangt van het bestaan van piraterij in plaats van deze te bekampen — dezelfde rechten genieten die Hoofdstuk II van Richtlijn 2004 / 48 toekent aan de auteurs of licentiehouders die wel auteursrechten op een normale wijze exploiteren?
b) Hoe kan deze licentiehouder in dit geval 'schade' (in de zin van artikel 13 van Richtlijn 2004/48) hebben geleden door de inbreuk?
3. Zijn de concrete omstandigheden uiteengezet in vragen 1 en 2 relevant in het kader van de beoordeling van de afweging van het juiste evenwicht tussen enerzijds de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, en anderzijds de rechten en vrijheden gewaarborgd door het Handvest, zoals de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder in het kader van de beoordeling van de proportionaliteit?
4. Is in al deze omstandigheden het systematisch registreren, en verder algemeen verwerken van de IP-adressen van een swarm aan seeders (door de licentiehouder zelf, en door een derde, in opdracht ervan) gerechtvaardigd onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming, meer bepaald onder artikel 6,1., f) ervan?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-469/17 C-610/15; C-170/12; C-441/13; C-275/06; C-557/07; C-461/10; C-582/14; C-264/19;
Specifiek beleidsterrein: JenV; OCW;