C-60/22 Bundesrepublik Deutschland
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 april 2022 Schriftelijke opmerkingen: 21 mei 2022
Trefwoorden : AVG, gegevensbescherming, vluchtelingenstatus
Onderwerp :
- Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (AVG)
- Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming
Feiten:
Verzoeker komt op tegen een afwijzende beslissing van de federale dienst voor migratie en vluchtelingen, Duitsland en verzoekt om toekenning van de vluchtelingenstatus overeenkomstig § 3 van de Duitse asielwet. Verweersters beslissing is gebaseerd op de zogenoemde elektronisch BAMF-dossier MARIS, dat ook in het geval van een gezamenlijke procedure als bedoeld in artikel 26 via een elektronische gerechtelijke en bestuurlijke mailbox (EGVP) bij het gerecht wordt ingediend. Het is twijfelachtig of het zogenoemde elektronische MARIS-dossier van verweerster wel degelijk een register van de verwerkingsactiviteiten in de zin van artikel 30 van de AVG of althans een volledig dergelijk register vormt. De documenten zijn door de verwijzende rechter opgevraagd tijdens de procedure. Verweerder heeft echter geweigerd om die documenten over te leggen, onder meer op grond dat er voor de EGVP geen regeling overeenkomstig artikel 26 AVG bestaat.
Overweging:
De vraag rijst hoe het gerecht moet omgaan met verzoekers persoonsgegevens, althans indien deze gegevens (formeel) onrechtmatig zijn verwerkt door verweerster, aangezien volgens richtlijn 2013/32 de AVG van toepassing is op asielprocedures naar nationaal recht. Noch in de asielwet, noch in het wetboek bestuursprocesrecht wordt daarover iets gezegd. Met name wat betreft het bijhouden van de dossiers en de overlegging ervan aan de rechterlijke instanties koestert de verwijzende rechter ernstige twijfel of verweerster de voorschriften van artikel 5, lid 1, AVG, gelezen in samenhang met bijvoorbeeld artikelen 26 en 30 van deze verordening, naleeft. In weerwil van het bevel van de rechter is het register van de verwerkingsactiviteiten niet overgelegd. Gelet daarop bestaat het voornemen om het hoofd van de voor verwerking verantwoordelijke instantie (verweerster), na de beslissing van het Hof te horen over haar verantwoordingsplicht uit hoofde van artikel 5, lid 2, AVG. Vóór een hoorzitting moet echter worden verduidelijkt of de niet-nakoming van verplichtingen uit hoofde van de AVG en een daaruit voortvloeiende onrechtmatigheid van de gegevensverwerking leidt tot een sanctie, zoals de wissing van de gegevens op grond van artikel 17, lid 1, onder d), AVG of een beperking van de verwerking op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van deze verordening.
Prejudiciële vragen:
1) Heeft de niet-nakoming of onvolledige nakoming door een verwerkingsverantwoordelijke van de verantwoordingsplicht uit hoofde van artikel 5 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: „AVG”), bijvoorbeeld doordat geen of een onvolledig register van de verwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 30 AVG wordt bijgehouden of doordat een regeling betreffende een gezamenlijke procedure overeenkomstig artikel 26 AVG ontbreekt, tot gevolg dat de gegevensverwerking onrechtmatig is in de zin van artikel 17, lid 1, onder d), AVG en artikel 18, lid 1, onder b), AVG, zodat de betrokkene een recht op gegevenswissing of een recht op beperking van het gebruik heeft?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Heeft het bestaan van een recht op gegevenswissing of een recht op beperking van het gebruik tot gevolg dat de verwerkte gegevens niet in aanmerking mogen worden genomen in een gerechtelijke procedure? Geldt dit in elk geval wanneer de betrokkene zich verzet tegen het gebruik van de gegevens in de gerechtelijke procedure?
3) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Heeft een inbreuk door een verwerkingsverantwoordelijke op artikel 5, artikel 30 of artikel 26 AVG voor de vraag inzake het gebruik door een rechter van de gegevensverwerking tot gevolg dat een nationale rechter de gegevens slechts in aanmerking mag nemen indien de betrokkene daarvoor uitdrukkelijk toestemming geeft?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-92/09 en C-93/09), Bundesrepublik Deutschland (C-564/21)
Specifiek beleidsterrein: JemV, JenV-DMB