C-601/23 Credit Suisse Securities (Europe) 

Contentverzamelaar

C-601/23 Credit Suisse Securities (Europe) 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 23 november 2023
Schriftelijke opmerkingen:                   9 januari 2024

Trefwoorden: dubbele belastingheffing, vrij verkeer van kapitaal

Onderwerp:

•            Artikel 10 en 22, lid 2, van het verdrag tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ter vermijding van dubbele belasting en ter voorkoming van belastingontduiking op het gebied van inkomsten- en vermogensbelasting en het protocol daarbij, ondertekend te Londen (Verenigd Koninkrijk) op 14 maart 2013.

Feiten:

In het belastingjaar 2017 heeft de verzoekende partij, vennootschap CREDIT SUISSE SECURITIES (EUROPE) LIMITED, die ingezetene van het Verenigd Koninkrijk is en geen vaste inrichting op het grondgebied van Bizkaia heeft, dividenden ontvangen van een in Bizkaia (Spanje) ingezeten vennootschap met de naam „Siemens Gamesa Renewable Energy, S.A.”. In overeenstemming met de toepasselijke regeling heeft Siemens Gamesa Renewable Energy in het kader van haar belastingaangiften bronbelasting ingehouden uit hoofde van de IRNR die Credit Suisse Securities (Europe) verschuldigd was over de aan haar uitgekeerde dividenden. Credit Suisse Securities (Europe) heeft bij belastingdienst van Bizkaia verzocht om rectificatie van de door Siemens Gamesa Renewable Energy ingediende aangiften, en tevens om teruggaaf van het bedrag op grond dat het een onverschuldigde betaling betrof. Credit Suisse Securities (Europe) is tegen dit besluit opgekomen bij de verwerende partij in dit geschil, het departement financiën en economie van Bizkaia (hierna: „TEAFB”). De TEAFB heeft deze vordering afgewezen. Credit Suisse Securities (Europe) heeft daarop bestuursrechtelijk beroep tegen het eerdere besluit van de TEAFB ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat uit rechtspraak van de Unie blijkt dat de neutralisatie van de gevolgen van de beperking van het vrije verkeer van kapitaal door nationale wetgeving enkel kan worden geacht te zijn bereikt door de werking van de bepalingen van de verdragen ter vermijding van dubbele belastingheffing, wanneer die bepalingen toestaan dat de krachtens de nationale wetgeving aan de bron ingehouden belasting in mindering kan worden gebracht op de in de andere lidstaat verschuldigde belasting. Wat echter bepalend is voor de situatie van niet-ingezeten vennootschappen ten opzichte van die van ingezeten vennootschappen, wat de ontvangst van vennootschapsdividenden aangaat, is dat beide groepen onderworpen zijn aan hetzelfde belastingtarief, wat het element van gelijkheid is dat de verwerende beroepsinstantie ingeeft om aan te voeren dat er geen sprake is van een inbreuk op het vrije kapitaalverkeer, ook indien de indirecte fiscale behandeling van de twee belastingplichtigen verschillend is. In het geval van belastingjaren waarin verlies worden geboekt, leidt de methodiek van de vennootschapsbelasting tot de volledige teruggaaf van de bronbelasting aan de ingezeten vennootschap, maar wordt deze voor niet-ingezetenen alleen hypothetisch gecompenseerd via de verdragen ter vermijding van dubbele belasting, een eventualiteit die in casu niet bevredigend is.

De verwijzende rechter vraagt zich sterk af of de enige maatstaf voor het vaststellen van een inbreuk op artikel 63 VWEU moet bestaan in het verschil in belastingtarief of het gelijke tarief van de bronbelasting tussen de twee typen met elkaar vergeleken entiteiten. Alles wijst erop dat niet het feit en het tijdstip van de inhouding van bronbelasting afzonderlijk of specifiek als referentie moeten worden genomen, maar het feit en het tijdstip van de werkelijke en uiteindelijke belastingheffing, zodat zelfs indien de mogelijkheid bestaat dat in de toekomst het totale bedrag van de ingehouden bronbelasting kan worden teruggevorderd in de staat waarvan de betrokken vennootschap ingezetene is, het verschil in behandeling niet kan worden geacht te worden geneutraliseerd door het dubbelbelastingverdrag.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat betrekking heeft op het vrije verkeer van kapitaal, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat het Koninkrijk Spanje, en specifiek het fiscaal autonome Territorio Histórico Bizkaia, weliswaar hetzelfde belastingtarief toepast op niet-ingezetenen als op ingezetenen, maar niet-ingezetenen geen teruggaaf verleent van de bronbelasting die wordt ingehouden over door een ingezeten entiteit uitgekeerde dividenden – welke bronbelasting zij niet kunnen neutraliseren op grond van het dubbelbelastingverdrag –, terwijl ingezetenen die in hetzelfde belastingjaar eveneens verlies hebben geleden, volledige teruggaaf van de bronbelasting kunnen verkrijgen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Sofina e.a., C-575/17; ACC Silicones, C-572/20.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC

Gerelateerde documenten