C-602/23 Finanzamt fur Grossbetriebe  

Contentverzamelaar

C-602/23 Finanzamt fur Grossbetriebe  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 november 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    7 januari 2024

Trefwoorden: belastingheffing bij binnenlandse en buitenlandse beleggingsfondsen

Onderwerp:

•            Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s);

•            Artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”).

Feiten:

De andere partij in de procedure is een vrij verhandelbaar publiek beleggingsfonds dat gevestigd is in de VS. De andere partij belegt hoofdzakelijk in Europese beursgenoteerde aandelen en in de staat van vestiging aan financieel toezicht onderworpen is. De activiteit komt voor alle wezenlijke aspecten overeen met een binnenlands beleggingsfonds en dus met een „instelling voor collectieve belegging in effecten” (icbe) in de zin van richtlijn 2009/65/EG.

Op verzoek van de andere partij in de procedure heeft de verzoekende partij in revision, de belastingdienst, de belasting op inkomsten uit kapitaal tot 15 % verlaagd en voor de in de VS gevestigde deelnemers het verschil ten opzichte van de ingehouden belasting op inkomsten uit kapitaal van 25 % aan de andere partij in de procedure terugbetaald. Met de andere verzoeken heeft de andere partij in de procedure in eigen naam om teruggaaf van de resterende bronbelasting over dezelfde inkomsten voor het jaar 2013 verzocht, zodat de belasting op inkomsten uit kapitaal in totaal tot nul zou worden verlaagd. De belastingdienst heeft deze verzoeken afgewezen, ook de teruggaaf van belasting op inkomsten uit kapitaal is geweigerd. De hoogste bestuursrechter heeft deze beslissing vernietigd wegens materiele onrechtmatigheid. Tegen deze uitspraak heeft de belastingdienst beroep in revision ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of een bepaling als § 188 InvFG 2011, die in het bijzondere geval van icbe’s of buitenlandse publieke fondsen die met icbe’s overeenkomen, waarborgt dat binnenlandse en buitenlandse beleggingsfondsen fiscaal gelijk worden behandeld, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal vormt. De reden hiervoor is dat de andere partij in de procedure, indien zij als Oostenrijks beleggingsfonds actief zou zijn, ook geen belasting op inkomsten uit kapitaal had kunnen verrekenen en zij eveneens geen teruggaaf van de belasting op inkomsten uit kapitaal had kunnen ontvangen. Derhalve is het voor een deelnemer niet aantrekkelijker om in binnenlandse in plaats van buitenlandse publieke fondsen te beleggen. Het omgekeerde is juist het geval. Indien het Unierecht ook in het geval van icbe’s in de plaats van § 188 InvFG 2011 komt, is het aantrekkelijker om in een buitenlands in plaats van een binnenlands publiek fonds te beleggen, omdat alleen het buitenlandse fonds een afschermende werking heeft. Derhalve betwijfelt de verwijzende rechter of de buitenlandse publieke fondsen die materieel gezien icbe’s vormen, en privaatrechtelijke rechtspersonen die hun activa weliswaar volgens de beginselen van risicospreiding beleggen maar geen icbe’s zijn, objectief met elkaar kunnen worden vergeleken. Indien het Hof van Justitie een objectieve vergelijkbaarheid van de situaties bevestigt, zou volgens de verwijzende rechter moeten worden nagegaan of de beperking van het vrije verkeer van kapitaal gerechtvaardigd kan zijn. In dit verband zou met name moeten worden onderzocht of deze beperking op grond van het behoud van de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid kan worden gerechtvaardigd.

Prejudiciële vragen:

1. Vormt een bepaling als § 188 InvFG 2011, die tot gevolg heeft dat buitenlandse entiteiten die met een binnenlandse privaatrechtelijke rechtspersoon vergelijkbaar zijn, in Oostenrijk van de teruggaaf van belasting op inkomsten uit kapitaal zijn uitgesloten, indien zij materieel gezien met een icbe in de zin van richtlijn 2009/65/EG overeenkomen en daarom in Oostenrijk niet als privaatrechtelijke rechtspersoon actief mogen zijn, omdat voor dergelijke entiteiten in Oostenrijk alleen de rechtsvorm van transparant gemeenschappelijk beleggingsfonds mogelijk is, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is er dan sprake van een objectief vergelijkbare situatie tussen enerzijds een binnenlandse privaatrechtelijke rechtspersoon die zijn activa volgens de beginselen van risicospreiding belegt maar die bij gebreke van uit het publiek aangetrokken kapitaal geen icbe is en daarom in Oostenrijk als privaatrechtelijke rechtspersoon actief mag zijn, en anderzijds een buitenlandse beleggingsmaatschappij die vanwege uit het publiek aangetrokken kapitaal volgens de nationale beginselen wel een icbe zou zijn en daarom in Oostenrijk niet als privaatrechtelijke rechtspersoon actief mag zijn?

3. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de beperking van het vrije verkeer van kapitaal dan worden gerechtvaardigd met het oog op het behoud van de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheden, omdat § 186 en § 188 InvFG 2011 beogen te waarborgen dat noch een binnenlands noch een buitenlands publiek beleggingsfonds ten opzichte van de deelnemers een fiscaal afschermende werking kan hebben en een vrijstelling van belasting op inkomsten uit kapitaal dus alleen op het niveau van de deelnemers moet worden verleend in gevallen waarin Oostenrijk in een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting afstand heeft gedaan van zijn recht op belastingheffing?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C 190/12; Fidelity Funds e.a., C 480/16; EV, C 685/16; Commissie/Frankrijk (Roerende voorheffing), C 416/17; Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö (Belastingvrijstelling voor een bij overeenkomst opgericht beleggingsfonds), C-342/20.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC

Gerelateerde documenten