C-602/24 W.

Contentverzamelaar

C-602/24 W.

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 november 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    8 januari 2025

Trefwoorden: BTW, binnenlandse levering, uitvoerlevering

Onderwerp:  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 146, lid 1.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘W’, een vennootschap. Zij heeft in haar aangiften van belasting over goederen en diensten leveringen van appels opgenomen die geleverd zijn aan ‘E.A.’, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en geregistreerd voor de btw in Letland. W heeft deze leveringen gefactureerd en opgegeven als intracommunautaire leveringen van goederen met toepassing van een btw-tarief van 0%. Volgens de belastingautoriteiten zijn de door W verkochte goederen niet in het kader van een ‘intracommunautaire levering’ uit Polen naar Litouwen uitgevoerd, omdat de afnemer deze goederen rechtstreeks uit Polen naar Belarus heeft uitgevoerd, en daarmee dus buiten het douanegebied van de Unie. De belastingautoriteiten hebben een btw-sanctie van 30% opgelegd aan verzoekende partij.

Overweging:
Bij de verwijzende rechter zijn twijfels gerezen over de vraag of de door de belastingplichtige (de leverancier) als een intracommunautaire levering aangegeven levering van goederen in het licht van artikel 146, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG kan en moet worden beschouwd als een ‘uitvoerlevering’ in een situatie waarin de afnemer deze goederen niet naar een andere lidstaat, maar buiten het grondgebied van de Unie heeft uitgevoerd. Het is daarbij de vraag of de leverancier een binnenlandse levering heeft verricht waarvan het btw-tarief van 5% geldt, of dat het gaat om een (indirecte) uitvoer waarbij het tarief van 0% van toepassing is. De verwijzende rechter vraagt zich af wat het verschil is tussen deze twee begrippen en met welk criterium je ze van elkaar kunt onderscheiden.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 146, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [OMISSIS] aldus worden uitgelegd dat een door de belastingplichtige (leverancier) als intracommunautaire levering aangegeven levering van goederen als een uitvoerlevering moet worden beschouwd in een situatie waarin de afnemer deze goederen niet naar een andere lidstaat, maar buiten het grondgebied van de Unie heeft uitgevoerd? 

2. Is het voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 146, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG, in een situatie als omschreven in vraag 1, relevant dat de afnemer van de goederen deze niet in overleg met de belastingplichtige (leverancier) en niet op basis van hun onderlinge afspraken, maar op basis van een zelfstandige beslissing en buiten medeweten van de belastingplichtige (leverancier) naar een plaats buiten het grondgebied van de Unie heeft uitgevoerd? 

3. Is het voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 146, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG, in een situatie als omschreven in vraag 1, relevant dat de uitvoer van de goederen buiten het grondgebied van de Unie door de belastingautoriteiten op grond van douanedocumenten is vastgesteld, en dat de inhoud van de vervoersdocumenten in het bezit van de belastingplichtige (leverancier) afwijkt van de vaststellingen van de belastingautoriteiten? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-275/18; C-495/17 Cartrans Spedition; C-653/18 Unitel; C-676/22 B2 Energy; C-656/19 BAKATI PLUS; C-307/16; C-563/12 BDV Hungary Trading Kft.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten