C-605/15 Aviva
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 21 januari 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 07 februari 2016 Schriftelijke opmerkingen: 07 maart 2016 Trefwoorden: btw; ‘Europees economisch samenwerkingsverband’ (EESV); mededinging Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)
Verzoekster verricht verzekeringsdiensten en pensioenbeschermingsdiensten in Europa. Zij wil in enkele EULS een centrum voor gemeenschappelijke diensten oprichten en deze centra de rechtsvorm ‘Europees economisch samenwerkingsverband’ (EESV) geven in de zin van Vo. 2137/85. De diensten die deze EESVs (alleen binnen de EU) gaan verrichten zullen direct nodig zijn voor de uitoefening van de economische activiteit verzekeringswerkzaamheden. Deze activiteiten zijn vrijgesteld van btw of niet btw-plichtig. Er zal geen winst behaald worden aangezien dat in strijd is met de EESV-Vo. Aangezien verzoekster ook aanvullende activiteiten verricht die wel belastbaar zijn heeft zij MinFIN schriftelijk om uitleg gevraagd of haar visie juist is dat de beschreven werkzaamheid van het EESV krachtens de POL btw-wet is vrijgesteld van btw en dat leden van het EESV met maatschappelijke zetel in Polen die een economische activiteit in het verzekeringswezen uitoefenen niet verplicht zijn overeenkomstig het mechanisme van de verlegging van de btw voor kosten die door het EESV aan hen worden toegewezen, zelf de verschuldigde btw te berekenen en aan te geven. De belastingdienst (verweerster) laat echter weten dat niet aan alle voorwaarden voor vrijstelling is voldaan, er is namelijk geen sprake van verstoring van de mededinging (wijziging marktvoorwaarden) tussen de verzekeringsgroepen, verwijzend naar conclusie en arrest in zaak C-8/01. Verzoekster gaat in beroep tegen de weigering bij de Rb Warschau. Zij is van mening dat het gegeven dat het bij de door het EESV verrichte diensten gaat om diensten binnen een groep het dragende argument is dat geen sprake is van aantasting van het mededingingsbeginsel als gevolg van de vrijstelling voor een zelfstandige groepering van personen. De Rb stelt verzoekster in het gelijk. Verweerster gaat in cassatie.
De verwijzende POL cassatierechter stelt vast dat de zaak draait om toepassing van de vrijstelling zoals neergelegd in de POL btw-wet, de omzetting van (artikelen 131 en 132 van) RL 2006/112. De uitleg door het HvJEU in eerdere arresten is naar zijn mening niet eenduidig en neemt bij hem niet de twijfel over een juiste uitleg weg. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Is een nationale bepaling over de vrijstelling van de btw van een zelfstandige groepering van personen waarin geen voorwaarden worden gesteld of procedures worden voorgeschreven voor de vervulling van het vereiste van verstoring van de mededinging, in overeenstemming met artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) in samenhang met artikel 131 van deze richtlijn, en met het doeltreffendheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel? 2) Welke criteria moeten worden aangelegd bij de beoordeling of is voldaan aan het vereiste van verstoring van de mededinging in artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112? 3) Is voor de beantwoording van de tweede vraag van belang dat de diensten worden verricht door een zelfstandige groepering van personen aan leden die onder de rechtsmacht van verschillende lidstaten vallen? Aangehaalde jurisprudentie: C-8/01 Taksatorringen; C-363/05 JP Morgan; C-408/06 Götz; C-288/07 Isle of Wight; C-407/07 Stichting Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing; C-201/08 Plantanol; C-563/12 BDV Hungary Trading Kft. Specifiek beleidsterrein: FIN en EZ