C-606/24 Ministerul Finantelor
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 31 januari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 17 maart 2025
Trefwoorden: RoL, rechterlijke onafhankelijkheid, verplichting om vragen te stellen aan hoogste rechter
Onderwerp: Uitleg van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Feiten: Het hoofdgeding betreft een geschil over het salaris van een ambtenaar. Volgens het Roemeense recht zijn rechterlijke instanties in alle zaken betreffende het salaris van ambtenaren verplicht zijn om de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie) te verzoeken om een prejudiciële uitspraak over rechtsvragen die niet eerder door de Înaltă Curte zijn beslecht. Als reden hiervoor is gegeven dat een niet-uniforme rechtsbedeling op dit gebied negatieve gevolgen kan hebben voor de algemene begroting en de sociaaleconomische stabiliteit van het land. Dit beperkt de mogelijkheid voor de met de betrokken zaken belaste rechters om autonoom uitspraak te doen.
Overweging: De verwijzende rechter overweegt dat de Roemeense regeling in strijd is met de beginselen van de rechtsstaat, de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van rechters, aangezien het een ontoelaatbare vorm van inmenging van de uitvoerende/wetgevende macht in de rechtsbedeling is.
Het feit dat een rechtshandeling wordt gerechtvaardigd op grond van het feit dat een niet-uniforme rechtspraak negatieve gevolgen kan hebben voor de geconsolideerde algemene begroting en de sociaaleconomische stabiliteit, impliceert de wens van de auteur van die rechtshandeling dat de beoogde procedure voor de eenmaking van de rechtspraak gunstige gevolgen heeft voor de staatsbegroting. Uit de veronderstelling dat de eenmaking van de rechtspraak gunstig zal zijn voor de staatsbegroting, blijkt dus dat de wetgever een bepaalde verwachting heeft van de resultaten van de eenmakingsprocedure.
De verwijzende rechter is van oordeel dat de Roemeense regeling ook negatieve gevolgen heeft voor de eerlijkheid van het proces bedoeld in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest. Justitiabelen zouden de maatregelen kunnen zien als een poging om de overheid in rechtszaken inzake salarissen te bevoordelen en als een indicatie dat lagere rechters niet het vertrouwen van het publiek kunnen genieten dat nodig is om zelfstandig beslissingen te nemen, wat het vertrouwen van het publiek in de rechterlijke macht zou ondermijnen.
Prejudiciële vragen: Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke rechtsprekende formaties in alle zaken betreffende de vaststelling en/of de betaling van de bezoldiging van met overheidsmiddelen betaald personeel, verplicht zijn om de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) te verzoeken om een prejudiciële uitspraak over rechtsvragen die niet eerder door deze hoogste rechterlijke instantie zijn beslecht, waardoor de mogelijkheid voor de met de zaken belaste rechters om autonoom uitspraak te doen, wordt beperkt, louter op grond dat een niet-uniforme rechtsbedeling negatieve gevolgen kan hebben voor de geconsolideerde algemene begroting en de sociaaleconomische stabiliteit van het land?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: de arresten van 11 juli 2024, Hann-Invest e.a., C-554/21, C-622/21 en C-727/21, EU:C:2024:594, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C-110/15, EU:C:2016:717
Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ