C-608/21 Politseyski organ pri 02 RU SDVR
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 3 februari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 20 maart 2022
Trefwoorden : strafprocedure, politieverslagen, schriftelijk bevel tot vrijheidsbeneming
Onderwerp :
Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures
Feiten:
Bij bevel tot vrijheidsbeneming van 02-09-2020, uitgevaardigd door RK als politieambtenaar bij 02 RU SDVR, werd de detentie van verzoeker XN voor maximaal 24 uur met ingang van 02-09-2020 om 11.20 uur bij wijze van bestuurlijke dwangmaatregel op verdenking van het plegen van een strafbaar feit bevolen. In het bevel tot vrijheidsbeneming waren „artikel 72, lid 1, punt 1, ZMVR” en „verstoring van de openbare orde” als juridische en feitelijke grondslag voor de detentie van de betrokkene vermeld. Het bevel tot vrijheidsbeneming werd door politieambtenaar RK ondertekend, maar de gedetineerde weigerde zijn handtekening te zetten, hetgeen een getuige met zijn handtekening heeft bevestigd. Op 03-09-2020 heeft XN via zijn vertegenwoordiger beroep ingesteld bij de rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije (SRS), waarmee hij de rechtmatigheid van het uitgevaardigde bevel tot vrijheidsbeneming betwistte. Tijdens de procedure zijn verslagen van politieambtenaren overlegd waarin zij verklaarden dat verzoeker XN op 02-09-2020 omstreeks 11.20 uur als deelnemer aan protesten in de stad Sofia voor het gebouw van het Bulgaars parlement heeft geprobeerd om het politiekordon te doorbreken. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt of deze politieverslagen ter beschikking van XN zijn gesteld tijdens zijn detentie.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter is de genoemde rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, die ook door de lagere rechterlijke instanties wordt gevolgd, in strijd met het Unierecht. Op basis van een analyse van de Bulgaarse rechtspraak moet worden geconcludeerd dat in het onderhavige geval de redenen voor de aanhouding of detentie van de verdachten, met inbegrip van het strafbare feit waarvan zij worden verdacht, niet hoeven opgenomen te zijn in het schriftelijke bevel tot vrijheidsbeneming, maar dat het volstaat dat zij kunnen worden afgeleid uit het procesdossier. Op grond van deze overwegingen moet het Hof onderzoeken of artikel 8, lid 1, juncto artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die op basis van vaste rechtspraak in de betrokken EU-lidstaat corrigerend wordt toegepast en die toestaat dat de informatie over de redenen voor de aanhouding van een verdachte en over het strafbare feit waarvan hij wordt beschuldigd, niet in het schriftelijke bevel tot vrijheidsbeneming is opgenomen, maar in andere begeleidende documenten die niet onverwijld worden overhandigd en waarvan de betrokkene achteraf bij een eventuele betwisting in rechte van de rechtmatigheid van de detinering kennis kan nemen. Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt en de rechtspraak van de Bulgaarse rechterlijke instanties afwijst, moet derhalve worden beoordeeld of artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU aldus moet worden uitgelegd dat de informatie over het strafbaar feit waarvan de aangehouden persoon wordt verdacht, gegevens moet bevatten over de tijd, de plaats en de wijze waarop het strafbaar feit is gepleegd.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 8, lid 1, juncto artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die op grond van vaste rechtspraak in de betrokken EU-lidstaat corrigerend wordt toegepast en die toestaat dat de informatie over de redenen voor aanhouding van een verdachte, met inbegrip van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht, niet in het schriftelijke bevel tot vrijheidsbeneming is opgenomen, maar in andere (vóór of na dat bevel opgestelde) begeleidende documenten die niet onmiddellijk aan de verdachte worden overhandigd en waarvan hij later kennis kan nemen indien hij de rechtmatigheid van de detentie in rechte betwist?
2) Moet artikel 6, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat de informatie over het strafbare feit waarvan een aangehouden persoon wordt verdacht, gegevens moet bevatten over de tijd, de plaats en de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, de concrete betrokkenheid van de aangehouden persoon daarbij en de daaruit voortvloeiende strafrechtelijke kwalificatie, teneinde de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te waarborgen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV