C-61/21 Ministre de la Transition Ecologique et Premier Ministre
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 3 juli 2021
Trefwoorden : volksgezondheid; luchtkwaliteit; staatsaansprakelijkheid
Onderwerp :
Richtlijn 2008/50/EG van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa;
Feiten:
JP heeft een stilzwijgend besluit ontvangen van de prefect van Val-d’Oise om geen maatregelen te nemen om zijn gezondheidsproblemen die verband houden met de milieuverontreiniging, op te lossen. JP verzoekt de bestuursrechter in eerste aanleg o.a. om dit besluit nietig te verklaren. Verder verzoekt JP de bestuursrechter om de prefect (en de Staat) te bevelen de aanbevelingen van de Commissie uit te voeren, vergunningen van erkende installaties aan te passen, deskundigen aan te wijzen om de luchtverontreiniging en zijn daardoor ontstane gezondheidsaandoeningen vast te stellen. Ten slotte vordert JP 21 miljoen euro aan schadevergoeding indien de deskundigen niet worden aangewezen vanwege zijn gezondheidsschade, immateriële, lichamelijke, esthetische, fysieke, psychische en angstschade. De vorderingen van JP werden afgewezen door de bestuursrechter. In hoger beroep verzoekt JP om vernietiging van het arrest van de bestuursrechter en om toewijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg.
Overweging:
De beslissing over de schadevorderingen van JP vergt verduidelijking van de werkingssfeer van artikel 13(1) en artikel 23(1) van richtlijn 2008/50 met betrekking tot het recht van particulieren op vergoeding van gezondheidsschade ingeval van een voldoende gekwalificeerde schending door een lidstaat van de Europese Unie van de uit deze bepalingen voorvloeiende verplichtingen. Deze kwestie, die bepalend is voor de uitkomst van het geding, levert een ernstige moeilijkheid bij de uitlegging van Unierecht op. Bijgevolg dient dit vraagstuk te worden voorgelegd aan het Hof.
Prejudiciële vragen:
1) Moeten de toepasselijke regels van Unierecht die voortvloeien uit artikel 13, lid 1[,] en artikel 23, lid 1[,] van richtlijn 2008/50/EG van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa [(PB 2008, L 152, blz. 1)] aldus worden uitgelegd dat zij, ingeval van een voldoende gekwalificeerde schending door een lidstaat van de Europese Unie van de uit deze bepalingen voorvloeiende verplichtingen, particulieren een recht verlenen om van de betrokken lidstaat vergoeding te verkrijgen van hun gezondheidsschade die in een rechtstreeks en duidelijk causaal verband staat met de verslechtering van de luchtkwaliteit?
2) Ervan uitgaande dat de hierboven genoemde bepalingen daadwerkelijk een dergelijk recht op vergoeding van gezondheidsschade kunnen doen ontstaan, aan welke voorwaarden is dit recht dan onderworpen, met name wat betreft de datum waarop moet worden beoordeeld of er sprake is van deze aan de lidstaat aan te rekenen niet-nakoming?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ClientEarth C-404/13; Commissie/Frankrijk (Overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide) C-636/18;
Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW; VWS;