C-62/22 DER Touristik Deutschland

Contentverzamelaar

C-62/22 DER Touristik Deutschland

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    22 mei 2022

Trefwoorden : executieverordening, territoriale bevoegdheid, reisovereenkomsten

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

Verzoekster vordert betaling van 3.808,10 EUR, plus rente ter hoogte van vijf procentpunten boven de basisrente, alsmede vrijstelling van de precontentieuze proceskosten ter hoogte van 413,64 EUR. Zij is woonachtig te Frankfurt am Main (Duitsland). Het recht op betaling van 3.808,10 EUR baseert zij op een reisovereenkomst die haar levenspartner heeft gesloten met verweerster. Verzoekster stelt dat het verblijf niet overeenstemde met hetgeen dat was afgesproken in de overeenkomst. De gebreken werden niet verholpen, zelfs niet na een verhuizing naar een andere kamer, zodat verzoekster en haar levenspartner de kamer niet konden gebruiken om er te overnachten. Verweerster is een rechtspersoon met zetel in Keulen (Duitsland). Verzoekster heeft haar rechtsvordering ingesteld bij het Amtsgericht Frankfurt am Main. Volgens haar is in artikel 18, lid 1, van verordening 1215/2012 niet alleen de internationale bevoegdheid geregeld, maar ook de territoriale bevoegdheid binnen een lidstaat. Een afdoende band met het buitenland staat vast wegens het buitenlandse reisdoel. Derhalve kan verzoekster haar rechtsvordering instellen bij het gerecht van haar woonplaats, de verwijzende rechter. Volgens verweerster staat de territoriale bevoegdheid van het Amtsgericht Frankfurt am Main niet vast. Voor de rechtsvordering is het Amtsgericht Köln bevoegd.

Overweging:

Of in gevallen zoals het onderhavige, waarin de reiziger en de reisorganisator hun zetel in dezelfde lidstaat hebben, maar de reisbestemming in het buitenland ligt, artikel 18, lid 1, van de executieverordening toepasselijk is, is in de Duitse rechtspraak omstreden. Aldus heeft bijvoorbeeld het Landgericht Nürnberg-Fürth beslist dat het een vereiste is voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van de executieverordening dat de reisorganisator en de reiziger hun zetel niet in dezelfde lidstaat hebben; alleen in dat geval is er sprake van de vereiste grensoverschrijdende situatie. In de literatuur wordt daarentegen gesteld dat grensoverschrijdende feiten niet vereisen dat partijen hun zetel in verschillende lidstaten hebben. Een dergelijke beperking kan niet worden afgeleid uit de executieverordening, noch in de Duitse, noch in de Engelse of Franse taalversie. Bij de invoering van de executieverordening was het doel veeleer het verwezenlijken van een op de woonplaats gebaseerd forum voor de eisende consument. Artikel 6, lid 1, van de executieverordening vereist evenmin dat beide partijen hun zetel in verschillende lidstaten hebben, maar staat toe dat de zetel in één lidstaat volstaat. Daarbij is het niet uitgesloten dat het ook kan gaan om twee partijen met zetel in dezelfde lidstaat. Deze opvatting wordt ook gebaseerd op de rechtspraak van het Hof.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „executieverordening”) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet alleen de internationale bevoegdheid regelt, maar daarnaast ook voorziet in een door de feitenrechter verplicht toe te passen regeling inzake de territoriale bevoegdheid van nationale rechters voor geschillen over reisovereenkomsten, wanneer zowel de consument in de hoedanigheid van reiziger als de wederpartij in de hoedanigheid van reisorganisator in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, maar de reisbestemming niet in deze lidstaat maar in het buitenland gelegen is, met als gevolg dat de consument in aanvulling op de nationale bevoegdheidsregels een vordering uit overeenkomst tegen de reisorganisator kan instellen bij de rechter van zijn woonplaats?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: KX (C-317/20), CILFIT/Ministero della Sanità (C-283/81), (C-478/12), (C-412/98), (C-281/02)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten