C-621/24 Landkreis Schweinfurt

Contentverzamelaar

C-621/24 Landkreis Schweinfurt

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 november 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     31 december 2024

Trefwoorden: internationale bescherming, basisvoorzieningen, levensstandaard

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming: artikel 17, leden 2 en 5, en artikel 20, lid 1;
-    Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend

Feiten:
Verzoekende partij is ‘FB’, een man met een Afghaanse nationaliteit die in 2021 asiel heeft aangevraagd in Duitsland. De federale dienst voor migratie en vluchtelingen heeft bij Roemenië een verzoek ingediend om hem over te nemen, omdat FB volgens de Eurodac-gegevensbank daar een asielverzoek had ingediend en dit later had ingetrokken. Roemenië heeft het overnameverzoek aanvaard. Het asielverzoek van FB in Duitsland werd afgewezen, en er werd hem een verwijderding naar Roemenië bevolen. De overdracht naar Roemenië vond geen plaats, omdat de Roemeense autoriteiten vanwege de oorlog in Oekraïne vanaf 1 maart 2022 geen overdrachten meer in het kader van de Dublin III-procedure aanvaardden. FB verbleef sinds begin september 2021 in een opvangcentrum. Het geschil in deze zaak ziet op zijn verzoek om hogere materiële voorzieningen en dagvergoedingen te ontvangen voor noodzakelijke persoonlijke behoeften.

Overweging:
Uit de bestudering van het nationale recht door de verwijzende rechter blijkt dat FB in de periode tussen 1 januari 2022 tot en met 22 februari 2022 slechts in beperkte mate basisvoorzieningen toegekend heeft gekregen. De grondslag voor de beperking van toegekende basisvoorzieningen geldt voor vreemdelingen die op grond van een uitvoerbaar terugkeerbesluit verplicht zijn het land te verlaten. In feite voldoet FB aan de formele vereisten van de beperking, maar FB valt geen schuld te verwijten dat hij het land niet heeft verlaten op de geplande datum. De verwijzende rechter vraagt zich of de regelingen verenigbaar zijn met het Unierecht, in het bijzonder of het niveau van de voorzieningen in het nationale recht voor asielzoekers tijdens de duur van overdrachtsperiode volgens de Dublin III-verordening aan de vereisten van artikel 17, leden 2 en 5, van richtlijn 2013/33 voldoet, dan wel of er sprake is van een van de gevallen waarin artikel 20 van de richtlijn van toepassing is.

Prejudiciële vragen:
1. Voldoet een bepaling van een lidstaat die verzoekers om internationale bescherming, afhankelijk van hun status als personen die op grond van een uitvoerbaar terugkeerbesluit verplicht zijn het land binnen de overdrachtstermijn volgens verordening (EU) nr. 604/2013 te verlaten, uitsluitend recht geeft op huisvesting, voedsel, persoonlijke lichamelijke en gezondheidsverzorging en behandeling in geval van ziekte alsmede, afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval, kleding en huishoudelijke gebruiks- en consumptiegoederen, aan het minimumniveau in de zin van artikel 17, leden 2 en 5, van richtlijn 2013/33/EU? Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: 

2. a) Dient artikel 20, lid 1, eerste volzin, onder c), van richtlijn 2013/33/EU juncto artikel 2, onder q), van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013 L 180, blz. 60), aldus te worden uitgelegd dat een volgend verzoek ook situaties omvat waarin de asielzoeker al eerder in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en het Bundesamt für Migration und Flüchtlinge (federale dienst voor migratie en vluchtelingen) op grond daarvan het verzoek krachtens verordening (EU) nr. 604/2013 niet-ontvankelijk heeft verklaard en de verwijdering heeft gelast? 
b) Is het tijdstip van intrekking [van het eerste verzoek] of de datum van een beslissing van de andere lidstaat [daarover] overeenkomstig artikel 27 of artikel 28 van richtlijn 2013/32/EU doorslaggevend voor de vraag of er in deze situatie sprake is van een volgend verzoek in de zin van artikel 2, onder q), van richtlijn 2013/32/EU? 
c) Kan artikel 20, lid 1, eerste volzin, onder c), juncto artikel 20, leden 5 en 6, van richtlijn 2013/33/EU juncto het Handvest van de grondrechten aldus worden uitgelegd dat het toelaatbaar is om de in het kader van de opvang toegekende voorzieningen te beperken tot voorzieningen die voldoen aan de behoefte aan voedsel en huisvesting, met inbegrip van verwarming, en persoonlijke lichamelijke en gezondheidsverzorging en voorzieningen bij ziekte alsmede, afhankelijk van het individuele geval, kleding en huishoudelijke gebruiks- en consumptiegoederen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-179/11; C-181/16; C-79/13 ; C-233/18; C-179/11; C-713/17; C-414/16.

Specifiek beleidsterrein: AenM