C-623/23 en C-626/23 Melban e.a.

Contentverzamelaar

C-623/23 en C-626/23 Melban e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2024

Trefwoorden: discriminatie, gelijke behandeling, toeslagen

Onderwerp:

– Artikel 157, lid 4, VWEU.

– Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 20, 21, 23 en 34.

– Richtlijn 79/7/EEG betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, overweging 3, artikel 1, artikel 3, lid 1, artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder [b)]).

Feiten:

C-623/23

Verzoeker, UV, is gepensioneerd en vader van twee kinderen. Het ouderdomspensioen dat hij ontvangt is lager dan dat van de moeder. Verzoeker heeft bij de verwerende partij, het nationaal instituut voor sociale zekerheid (hierna: INSS), de toeslag op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof (hierna: litigieuze toeslag) aangevraagd. Het INSS heeft hem de litigieuze toeslag geweigerd omdat hij niet voldeed aan de in artikel 60 LGSS vastgestelde voorwaarden. Na de vaststelling van dat besluit is de litigieuze toeslag toegekend aan de moeder. Verzoeker is opgekomen tegen voornoemd besluit op grond dat de litigieuze toeslagregeling in strijd is met het Unierecht, en specifiek met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid. Verzoeker betoogt dat alle vrouwelijke pensioengerechtigden met kinderen in aanmerking komen voor die toeslag, maar dat aan mannen met kinderen aanvullende voorwaarden worden gesteld.

C-626/23

Appellant, XXX, is gepensioneerde en vader van drie kinderen. Hij heeft het INSS verzocht om toekenning van litigieuze toeslag. Het INSS heeft niet gereageerd op dat verzoek. Appellant is tegen deze stilzwijgende afwijzing opgekomen bij de arbeidsrechter op grond dat, in wezen, die afwijzing onrechtmatig was omdat de regeling van de litigieuze toeslag in strijd was met het Unierecht, met name met richtlijn 79/7/EEG. De arbeidsrechter heeft zijn vordering afgewezen op grond dat, in wezen, artikel 60 LGSS strookt met het Unierecht. Appellant heeft tegen het vonnis van die rechter hoger beroep ingesteld bij de hoogste rechterlijke instantie.

Overweging:

C-623/23

Volgens de verwijzende rechter moet worden onderzocht of dat verschil in behandeling gerechtvaardigd is. De verwijzende rechter vraagt zich af of het verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd door het algemeen bekende feit dat in Spanje het vinden van een balans tussen gezins- en beroepsleven, alsmede de zorg voor en de opvoeding van kinderen, veelal op de schouders van vrouwen terechtkomt. Mocht het Hof verklaren dat de litigieuze toeslag niet strookt met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, dan moet een nieuwe vraag worden gesteld over de gevolgen van die verklaring. Tegen deze achtergrond rijst de vraag of het nuttig effect van richtlijn 79/7 en de eerbiediging van het non-discriminatiebeginsel vereisen dat de litigieuze toeslag ook wordt toegekend aan de mannelijke pensioengerechtigde die er aanspraak op maakt, ook al voorziet de nationale regeling erin dat de toeslag aan slechts een van beide ouders kan worden toegekend. Tegelijkertijd moet de vraag worden opgeworpen of het bestaan van discriminatie van de mannelijke pensioengerechtigde, indien het Hof van Justitie tot dat oordeel zou komen, er al dan niet aan in de weg zou staan dat het recht op de litigieuze toeslag wordt gehandhaafd voor beide ouders, hoewel in de nationale regeling wordt bepaald dat deze aan slechts een van hen kan worden toegekend.

C-626/23

Onderzocht moet worden of de regeling van de litigieuze toeslag verenigbaar is met richtlijn 79/7/EEG en met de artikelen 20, 21 en 23 en artikel 34, lid 1, van het Handvest. Aangezien de genderkloof wettelijk is gedefinieerd als het verschil tussen de gemiddelde pensioenbedragen die worden ontvangen door mannen respectievelijk vrouwen, rijst de vraag of het voor de verwezenlijking van de wettelijk vastgestelde doelstelling van het bereiken van gelijkheid mogelijk zou volstaan om de litigieuze toeslag alleen toe te kennen aan de ouder met het lagere pensioen, ongeacht het geslacht van de ouder. De vraag is derhalve of deze voorwaarden, die een verschil op grond van het geslacht van de begunstigde invoeren, verenigbaar kunnen worden geacht met het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen. Voorts rijst de vraag of deze voorwaarden kunnen worden opgevat als een uitsluiting van het in artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 79/7/EEG vervatte gelijkheidsbeginsel.

Prejudiciële vragen C-623/23

1) Moet richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid aldus worden uitgelegd dat het in de artikelen 1 en 4 van die richtlijn vervatte beginsel van gelijke behandeling, dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht uitsluit, in de weg staat aan een nationale regeling als die welke is neergelegd in artikel 60 van de Ley General de Seguridad Social (LGSS, algemene wet inzake sociale zekerheid), waarbij – onder het opschrift „Toeslag op premie of bijdragebetaling berustende pensioenen en uitkeringen met het oog op het verkleinen van de genderkloof” – vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een dergelijk pensioen of een dergelijke uitkering ontvangen, recht hebben op een toeslag op het op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen en de op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, zonder enige andere voorwaarde en ongeacht het bedrag van hun pensioen of uitkering, maar dat recht niet onder dezelfde voorwaarden wordt verleend aan mannen die zich in dezelfde situatie bevinden, aangezien er om de toeslag op hun ouderdomspensioen of uitkering wegens blijvende arbeidsongeschiktheid te verkrijgen bepaalde tijdvakken van bijdrageonderbreking of lagere bijdragen na de geboorte of de adoptie van de kinderen vereist zijn, en specifiek, in het geval van kinderen die vóór of op 31 december 1994 zijn geboren of geadopteerd, een tijdvak van bijdrageonderbreking van meer dan 120 dagen tussen de negen maanden voorafgaand aan de geboorte en de drie jaar volgend op die datum of in geval van adoptie tussen de datum van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie en de drie jaar volgend op die datum, waarbij de aanvullende voorwaarde geldt dat de som van de uit hoofde van het pensioen of de uitkering aan hen toegekende bedragen lager is dan de som van de bedragen waarop een vrouw uit hoofde van het pensioen of de uitkering recht heeft, en in het geval van kinderen die op of na 1 januari 1995 zijn geboren of geadopteerd, dat de som van de bijdragegrondslagen voor de 24 maanden volgend op de geboortemaand of op de maand van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie meer dan 15 % lager is dan die voor de 24 maanden onmiddellijk daaraan voorafgaand, mits de som van de aan hen toegekende pensioenen of uitkeringen lager is dan de som van de pensioen- of uitkeringsbedragen waarop een vrouw recht heeft? 2) Vereist richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, gelet op de discriminatie die voortvloeit uit de uitsluiting van mannelijke pensioengerechtigden, dat mannelijke pensioengerechtigden de toeslag op het ouderdomspensioen ontvangen, ook al kan de toeslag volgens artikel 60 LGSS aan slechts één van de ouders worden toegekend, en is het tevens zo dat de toekenning van de toeslag aan mannelijke pensioengerechtigden er als uitvloeisel van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de omstandigheid dat de nationale regeling niet in overeenstemming is met de richtlijn, niet toe mag leiden dat de toeslag op het ouderdomspensioen voor vrouwelijke pensioengerechtigden wordt ingetrokken wanneer zij voldoen aan de wettelijke voorwaarde dat zij moeder van een of meer kinderen zijn?

Prejudiciële vraag C-626/23

Moeten richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid en de artikelen 20, 21 en 23 en artikel 34, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor begunstigden van een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen die biologische of geadopteerde kinderen hebben, waarbij die toeslag automatisch aan vrouwen wordt toegekend, terwijl aan mannen de voorwaarde wordt gesteld dat zij ofwel een weduwnaarspensioen ontvangen wegens het overlijden van de andere ouder en tegelijkertijd ten minste een van de kinderen een wezenpensioen ontvangt, ofwel hun beroepsloopbaan hebben onderbroken of nadelig beïnvloed hebben zien worden (op de in de wet voorziene en eerder omschreven wijze) door de geboorte of adoptie van het kind?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-450/18 Instituto Nacional de la Seguridad Social

Specifiek beleidsterrein: SZW