C-626/24 PRAGON
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 11 november 2024 Schriftelijke opmerkingen: 28 december 2024
Trefwoorden: levensmiddelen, informatieverplichting, vrij verkeer van goederen
Onderwerp: - Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen: artikel 9, lid 7; - Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 34 en 36.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Pragon’. Verwerende partij is de inspectiedienst in Praag voor landbouwproducten en levensmiddelen. De inspectiedienst heeft bij Pragon een controle ingeleid op 7 juni 2021, die zag op de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de nationale wet inzake informatieverplichtingen van afnemers van levensmiddelen op de plaats van bestemming. Deze wet verplicht exploitanten van levensmiddelenbedrijven om de bevoegde toezichthoudende autoriteiten in kennis te stellen van de levering van bepaalde soorten levensmiddelen uit een andere lidstaat of een derde land. Die kennisgeving moet uiterlijk 24 uur van te voren worden gedaan door middel van een online beschikbaar formulier. Verzoekende partij is van mening dat de controle niet kon worden uitgevoerd, omdat het besluit verplichtingen oplegt die in strijd zijn met het Unierecht. Daarnaast heeft de Europese Commissie met betrekking tot dat besluit krachtens artikel 258 VWEU een inbreukprocedure tegen Tsjechië ingeleid.
Overweging: De verwijzende rechter stelt dat hij zich ervan bewust is dat de procedure die aanhangig is krachtens artikel 258 VWEU tot doel heeft om de verenigbaarheid van besluit 172/2015 met het Unierecht te beoordelen, en dat het geschil in de onderhavige zaak uitsluitend betrekking heeft op de kennisgevingsverplichting met betrekking tot voedingssupplementen. De beantwoording van die vraag ziet ook op de ruimere vraag of het verenigbaar is met het Unierecht om exploitanten van levensmiddelenbedrijven te verplichten om de toezichthoudende autoriteit 24 uur van te voren in kennis te stellen van elke levering van in het besluit genoemde levensmiddelen die afkomstig zijn uit een andere lidstaat. Daarbij is het de vraag of dit ook geldt in een situatie waarin binnenlandse leveringen van levensmiddelen van dezelfde risicocategorie niet hoeven worden aangemeld. De verwijzende rechter twijfelt of de stelselmatige verplichting van de nationale regelgeving evenredig is aan de doelstelling.
Prejudiciële vraag: Staat artikel 34 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 36 VWEU en artikel 9, lid 7, van verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, in de weg aan een nationale regeling die aan afnemers van voedingssupplementen die afkomstig zijn uit een andere lidstaat de algemene verplichting oplegt om ten minste 24 uur van tevoren mee te delen dat dergelijke goederen op de plaats van bestemming zullen worden geleverd en om tegelijkertijd de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het verrichten van een risicoanalyse en het plannen van officiële controles?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-591/17 Oostenrijk/Duitsland; C-8/74; C-54/05 Commissie/Finland; C-254/05 Commissie/België; C-270/02 Commissie/Italië; C-663/18 B S en C A; C-354/14 Capoda Import-Export; C-387/18; C-172/00; C-174/82; C-111/03 Commissie/Zweden.
Specifiek beleidsterrein: LVVN; EZ