C-630/23 AxFina Hungary

Contentverzamelaar

C-630/23 AxFina Hungary

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 december 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    6 februari 2024

Trefwoorden: bescherming consumenten, ongeldig beding, wisselkoers

Onderwerp:  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikelen 1, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1.

Feiten:

Tussen de verzoekende partij AxFina Hungary Zrt (hierna: AxFina) als leasegever en verwerende partij ZH als leasenemer, met garantstelling door KN, is op 21 juni 2007 een leaseovereenkomst gesloten voor de aankoop van een personenwagen. De leasenemer heeft gekozen voor 120 vaste maandelijkse aflossingen en afrekening van de wisselkoersschommelingen aan het einde van de looptijd. Op 7 mei 2013 heeft AxFina de leaseovereenkomst opgezegd met onmiddellijke ingang vanwege betalingsachterstand van ZH en KN, waardoor de volledige uit de overeenkomst voortvloeiende schuld opeisbaar is geworden. AxFina heeft een vordering ingesteld en de rechter verzocht om wegens het oneerlijke karakter van het beding inzake de wisselkoersschommelingen ongeldige overeenkomst met terugwerkende kracht geldig te verklaren en de gedaagde partijen te verplichten tot betaling van de hoofdsom en de rente. De rechter in eerste aanleg heeft de leaseovereenkomst ongeldig verklaard vanwege het oneerlijke karakter van het wisselkoersrisico. Het rechtsgevolg hiervan is dat ZH en KN in beperkte mate verplicht zijn het wisselkoersrisico te dragen. De rechter in tweede aanleg heeft dit vonnis bevestigd. Daarna zijn ZH en KN in cassatie gegaan en hebben daar gevraagd om het onherroepelijke vonnis te vernietigen en de vordering af te wijzen. De overeenkomst is volgens ZH en KN ongeldig vanwege het ontbreken van informatie over het wisselkoersrisico.

Overweging:

Volgens Hongaarse rechtspraak is het rechtsgevolg van ongeldigheid herstel van de oorspronkelijke situatie. Als de oorzaak van de ongeldigheid kan worden opgeheven, dan kan de overeenkomst ex tunc geldig verklaard worden. Volgens de verwijzende rechter kan het rechtsgevolg in deze situatie op grond van Hongaarse regelgeving uitsluitend bestaan in de geldigverklaring of van toepassing verklaring van de overeenkomst tot de datum van de uitspraak. De verwijzende rechter vraagt in feite om bevestiging dat de Hongaarse rechtspraak waarbij een overeenkomst die ongeldig is vanwege het wisselkoersrisico van de consument, waar de nationale rechter de wet die bepaalt dat vorderingen uit leningsovereenkomsten tegen een hogere wisselkoers in Hongaarse forint worden omgerekend dan de ten tijde van de sluiting van de overeenkomst geldende wisselkoers buiten toepassing laat, in overeenstemming is met artikel 6, lid 1, richtlijn 93/13 geformuleerde doel. Tevens vraagt de verwijzende rechter om uitleg over de overwegingen van het Hof in zaak C-705/21 en de toepassing van die overwegingen in deze zaak.

Prejudiciële vragen:

1. Is het juist om de zinsnede „de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan” in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: „richtlijn 93/13”) aldus uit te leggen dat de overeenkomst kan voortbestaan zonder het – op het eigenlijke voorwerp van een in vreemde valuta luidende consumentenovereenkomst betrekking hebbende – beding waarbij het wisselkoersrisico volledig bij de consument is gelegd, gelet op het feit dat het nationale recht voorziet in dwingende wettelijke bepalingen voor het wisselkoersmechanisme?

Is het verenigbaar met artikel 1, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 wanneer de rechtspraak van een lidstaat (op basis van de uitlegging van het nationale recht in het licht van richtlijn 93/13 en in navolging van de aanwijzingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie), rekening houdend met het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking,

a) erin voorziet dat de bedragen die de kredietgever op grond van een oneerlijk bevonden beding heeft ontvangen, aan de consument worden terugbetaald (of ten gunste van hem worden verrekend), niet door herstel in de vorige toestand te bevelen, aangezien een specifieke bepaling van nationaal recht dit mogelijke rechtsgevolg van de ongeldigheid uitsluit, en evenmin door de regels inzake ongerechtvaardigde verrijking zelfstandig toe te passen, aangezien een dergelijk rechtsgevolg volgens het nationale recht niet uit de ongeldigheid van de overeenkomst kan voortvloeien, maar door de consument te vrijwaren van de voor hem buitengewoon nadelige gevolgen en tegelijkertijd het evenwicht tussen de partijen te herstellen door de overeenkomst geldig te verklaren, hetgeen volgens het nationale recht in geval van nietigheid het primair toe te passen rechtsgevolg is, en te bepalen dat de oneerlijke bedingen de consument niet binden, maar dat de overige (niet oneerlijke) bedingen van de overeenkomst (met inbegrip van de bedingen inzake rente en overige kosten) voor de partijen bindend blijven?

b) indien het niet mogelijk is om de overeenkomst geldig te verklaren, aan de ongeldigheid het rechtsgevolg verbindt dat de rechter de overeenkomst met het oog op de afrekening van toepassing verklaart voor de periode tot aan de uitspraak van zijn vonnis en bij de afrekening tussen partijen het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking toepast?

2. Mag bij het verbinden van rechtsgevolgen aan een overeenkomst die om de bovenvermelde reden ongeldig is de later in werking getreden nationale wettelijke bepaling die erin voorziet dat in vreemde valuta luidende overeenkomsten voortaan worden omgezet in Hongaarse forint, buiten toepassing worden gelaten op grond dat die bepaling als gevolg van de vaststelling van de wisselkoers het wisselkoersrisico voor een deel bij de consument legt, die vanwege het oneerlijke beding volledig van het wisselkoersrisico zou moeten worden gevrijwaard?

3. Indien noch het geldig verklaren, noch het van toepassing verklaren van de overeenkomst als in geval van ongeldigheid toe te passen rechtsgevolg verenigbaar is met het Unierecht, welk rechtsgevolg – en op welke dogmatische grondslag – kan dan contra legem, los van de nationale regeling inzake de rechtsgevolgen en uitsluitend krachtens het Unierecht, worden verbonden aan de ongeldigheid, gelet op het feit dat richtlijn 93/13 de rechtsgevolgen van ongeldigheid niet regelt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-260/18, C-472/20, C-705/21 AxFina Hungary en C-520/21 Bank M.

Specifiek beleidsterrein: EZK