C-633/25 Xasoa
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 19 november 2025 Schriftelijke opmerkingen: 5 januari 2026
Trefwoorden: vennootschapsbelasting, moedermaatschappij, dochtermaatschappij, belastingwetgeving, dividenden
Onderwerp: Richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten: Artikel 3.
CGD is een Portugese bank met uitsluitend publiek kapitaal. Over het boekjaar 2003 diende zij in 2004 haar vennootschapsbelastingaangifte in. In 2005 diende CGD bij de Portugese belastingautoriteiten een bezwaar en een gecorrigeerde aangifte in, waarin zij stelde dat ontvangen dividenden volgens de nationale belastingwetgeving van de belastbare winst moesten worden afgetrokken om dubbele belasting te voorkomen. De belastinginspectie wees dit bezwaar gedeeltelijk toe en verlaagde de belastbare winst. CGD stelde tegen dit besluit beroep in bij de verwijzende rechter. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de nationale belastingwetgeving inzake de aftrek van dividenden van de belastbare winst bij uitkeringen aan een moedermaatschappij verenigbaar is met het Unierecht.
Prejudiciële vraag: Moet artikel 46, lid 1, onder c), van [de wet op de vennootschapsbelasting], zoals hierboven weergegeven, in overeenstemming met artikel 3 van richtlijn 90/435/EEG worden uitgelegd? Zo ja, is de uitlegging van dit artikel in de zin dat de regeling tot afschaffing van economische dubbele belasting niet van toepassing is op dividenden uit aandelen die niet ten minste één jaar zijn aangehouden, verenigbaar met die Uniebepaling, ook al is de ontvanger van deze dividenden aan te merken als „moedermaatschappij” van de uitkerende vennootschap, aangezien hij daarnaast gedurende ten minste één jaar vóór de uitkering van de dividenden een deelneming in de uitkerende vennootschap met een aanschaffingswaarde van ten minste 20 000 000 EUR heeft gehouden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-28/95
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal