C-635-25 Axpo Nordic
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 3 december 2025 Schriftelijke opmerkingen: 19 januari 2026
Trefwoorden: sancties, beperkende maatregelen, tenuitvoerlegging arbitragevonnis, handelszaken, exequaturprocedures
Onderwerp: Verordening 269/2014 betreffende beperkende maatregelen m.b.t. Oekraïne: artikel 2, artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 10; Besluit (GBVB) 2022/331 tot wijziging van besluit 2014/145; Document nr. 8519 van de Raad ‘Beste praktijken van de EU voor de doeltreffende implementatie van beperkende maatregelen: punten 76, 81 en 84; Verordening 593/2008: artikel 9.
Inter RAO Lietuva en Axpo Nordic AS sloten in 2014 een handelsovereenkomst met een arbitrageclausule voor arbitrage in Oslo. Inter RAO werd in 2022 door de Litouwse autoriteit opgenomen in een sanctielijst en haar tegoeden werden bevroren op grond van Uniemaatregelen. Na beëindiging van de contracten ontstond er een geschil dat in Noorwegen arbitraal werd beslecht, waarbij werd geoordeeld dat Inter RAO de hoofdsom, rente en diverse kosten moest betalen. Axpo verzocht daarna in Litouwen om uitvoering van het arbitraal vonnis. Inter ROA stelt dat de erkenning van het arbitraal vonnis de EU-sancties zou omzeilen door derden in staat te stellen aanspraken te leggen op bevroren tegoeden. Axpo stelt daarentegen dat het gaat om een geschil tussen twee commerciële entiteiten, en dat uitvoering wel mag. De Litouwse rechter wil weten of de rechter in dit geval de uitvoering mag weigeren.
Prejudiciële vragen: 1. Indien een bevoegde rechterlijke instantie van een lidstaat van de Europese Unie uitspraak doet over de erkenning en tenuitvoerlegging, in een lidstaat van de Europese Unie, van het deel van de beslissing van een scheidsgerecht waarbij een partij wordt gelast de kosten van de arbitrage te betalen, valt die aangelegenheid dan binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, onder b), van [verordening nr. 269/2014] (als kosten van rechtsbijstand)?
2. Indien een rechterlijke instantie van een lidstaat het deel van de beslissing waarbij een persoon op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn wordt gelast de kosten van de arbitrage te betalen, heeft erkend en de tenuitvoerlegging daarvan heeft toegestaan, valt de erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke beslissing dan binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van [verordening nr. 269/2014], dat wil zeggen onder de uitzondering die het mogelijk maakt om een betaling te verrichten uit de bevroren tegoeden van een persoon op wie krachtens deze verordening beperkende maatregelen van toepassing zijn?
3. Kan artikel 2 van [verordening nr. 269/2014], gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), van [verordening nr. 269/2014] en de doelstellingen van de toepassing van verordening nr. 269/2014, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een bevoegde rechterlijke instantie van een lidstaat van de Europese Unie een in een derde land gegeven arbitrale uitspraak op het gebied van handelszaken erkent en ten uitvoer legt in een lidstaat van de Europese Unie, wanneer het scheidsgerecht voor handelszaken uitdrukkelijk heeft geweigerd om de bepalingen van verordening nr. 269/2014 toe te passen? Kunnen de bepalingen van verordening nr. 269/2014 tot invoering van een stelsel van beperkende maatregelen worden beschouwd als bepalingen van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9, lid 1, van verordening [nr. 593/2008]?
4. Indien de bovenstaande vragen bevestigend worden beantwoord, kan de bevoegde rechterlijke instantie van een lidstaat van de Europese Unie dan in het kader van de exequaturprocedure weigeren om een beslissing van een scheidsgerecht voor handelszaken te erkennen en ten uitvoer te leggen in een lidstaat van de Europese Unie, wanneer het ad-hocscheidsgerecht voor handelszaken heeft geweigerd de bepalingen van verordening nr. 269/2014 na te leven?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-284/16 Achmea.
Specifiek beleidsterrein: BZ; FIN; JenV