C-635/23 WBS GmbH 

Contentverzamelaar

C-635/23 WBS GmbH 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 december 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    5 februari 2024

Trefwoorden: Europees onderzoeksbevel, motiveringsplicht

Onderwerp:

- Richtlijn 2014/41 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken: artikel 2, onder c), i) en artikel 2, onder c), ii);

- Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.

Feiten:

Het Letse bureau voor corruptiepreventie en -bestrijding heeft in april 2019 een strafprocedure ingeleid op verdenking van onder andere grootschalige fraude. In het kader van het onderzoek zijn huiszoekingen in Berlijnse bedrijfsruimten van de ondernemingen FF GmbH en verzoekende partij WBS GmbH verricht. Voor de onderzoeksmaatregelen is goedkeuring gegeven door de rechtbank. Het Letse bureau heeft als andere bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2, onder c), ii), van richtlijn 2014/41 een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) uitgevaardigd, waarbij het Duitsland heeft verzocht om twee getuigen te horen en de bevelen tot huiszoeking van de onderzoeksrechter ten uitvoer te leggen. De rechter in eerste aanleg heeft na aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de openbare aanklager de huiszoeking in de bedrijfsruimten van FF GmbH en verzoeker gelast. Bij deze onderzoeken is tal aan bewijsstukken in beslag genomen. De procesvertegenwoordigers van FF GmbH en WBS GmbH hebben beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, ter vordering dat de vrijgave van het in beslag genomen bewijsmateriaal aan de Letland ontoelaatbaar is. Volgens verzoeker is de vrijgave van bewijsmateriaal toegestaan, mits gewaarmerkte afschriften van deze documenten in plaats van de originele in beslag genomen documenten worden overhandigd. Het ingenomen bewijsmateriaal is bij WBS GmbH echter niet nadien overhandigd, vanwege de afwachting van de onderzoeksprocedure voor de rechtbank. De verzoekende partij doet een beroep op het in de tussentijd gewezen arrest van het Hof van 16 december 2021 in zaak C-724/19.

Overweging:

In de zaak C-724/19 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 2, onder c), i), van richtlijn 2014/41 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken moet worden uitgelegd dat het er zich tegen verzet dat een openbare aanklager in de fase van het opsporingsonderzoek bevoegd is om een EOB in de zin van deze richtlijn uit te vaardigen, wanneer in een vergelijkbare binnenlandse zaak enkel de rechter bevoegd is om een onderzoeksmaatregel ter verkrijging van dergelijke gegevens te bevelen. Als deze beginselen worden toegepast op de onderhevige zaak, betekent dat de vrijgave van het in beslag genomen bewijsmateriaal in dit geval ontoelaatbaar is, omdat in Letland enkel de rechter bevoegd is om de aan de inbeslagneming voorafgaande huiszoekingsmaatregel te bevelen. De verwijzende rechter twijfelt of de beginselen die voortvloeien uit de zaak C-724/19 ongewijzigd kunnen worden toegepast op deze zaak, of dat het voldoende is dat een rechter in de uitvaardigende staat vóór de uitvaardiging van het EOB de betrokken onderzoeksmaatregel heeft goedgekeurd en daarmee aan de onderzoeks- en motiveringsplichten uit hoofde van richtlijn 2014/41 heeft voldaan. De twijfel ontstaat mede door het feit dat de beslissing van het Hof in de zaak C-724/19 betrekking had op een autoriteit in de zin van artikel 2, onder c, i), richtlijn 2014/41 terwijl in casu ‘een andere door de uitvaardigende staat aangeduide bevoegde autoriteit’ in de zin van artikel 2, onder c, ii), de uitvaardigende autoriteit is. Daarnaast is de onderzoeksmaatregel die bevolen moet worden voor de uitvaardiging van het EOB door de rechter goedgekeurd en hierbij noodzakelijk en evenredig geacht.

Prejudiciële vragen:

Kan een Europees onderzoeksbevel betreffende een maatregel die volgens het recht van de uitvaardigende staat enkel door de rechter kan worden bevolen, in samenwerking met een niet-rechterlijke validerende autoriteit door een andere bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2, onder c), ii), van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken worden uitgevaardigd, indien een rechter van de uitvaardigende staat de onderzoeksmaatregel vooraf heeft goedgekeurd en daarmee aan de onderzoeks- en motiveringsplicht uit hoofde van richtlijn 2014/41/EU heeft voldaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-724/19 Spetsializirana prokuratura () en à la localisation)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten