C-636/21 Regione Lombardia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 december 2021 Schriftelijke opmerkingen: 26 januari 2022
Trefwoorden : staatssteun, landbouwsector, aviaire influenza, marktondersteuning
Onderwerp :
- Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad
- Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1323 van de Commissie van 2 augustus 2019 inzake uitzonderlijke marktondersteuningsmaatregelen voor de sectoren eieren en pluimveevlees in Italië
- Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020
Feiten:
NN, een landbouwer, was eigenaar van drie pluimveebedrijven. Wegens de veterinaire beperkingen naar aanleiding van een uitbraak van aviaire influenza heeft hij de activiteiten van die bedrijven tussen oktober en december 2017 meerdere malen moeten stopzetten. Vervolgens heeft NN de bedrijven in november 2019 aan zijn kinderen overgedragen. Op 10-04-2020 heeft NN op grond van een ministerieel besluit een steunaanvraag bij de Regione Lombardia ingediend. De Regione Lombardia heeft deze aanvraag afgewezen, omdat NN op de datum van indiening ervan geen eigenaar van pluimveebedrijven was en dus niet voldeed aan het vereiste van artikel 3 van dat ministerieel besluit. NN is tegen de afwijzing van de Regione Lombardia opgekomen bij de TAR Lombardia. De TAR Lombardia heeft het beroep evenwel verworpen, en stelt dat de toegang tot de steun door artikel 3 van het besluit beperkt wordt tot ondernemingen die op de datum van de aanvraag nog actief zijn in de sector eieren en pluimveevlees in Italië. Ondernemingen die als gevolg van de uitbraak van aviaire influenza weliswaar schade hebben geleden, maar hun activiteiten vervolgens hebben stopgezet, komen niet voor steun in aanmerking.
Overweging:
De verwijzende rechter wijst erop dat op grond van een letterlijke uitlegging van de Unieregeling inzake staatssteun in de landbouwsector niet kan worden bevestigd of uitgesloten dat pluimveebedrijven actief moeten zijn op de datum van de aanvraag en/of de betaling van de steun. Volgens de verwijzende rechter heeft de Unierechtelijke regeling op het gebied van staatssteun in de landbouwsector tot doel de markt te ondersteunen en wordt daarmee beoogd een stimulerend effect te sorteren. Indien het bedrijf vóór de indiening van de aanvraag wordt overgedragen, zou in het licht van dat doel de mogelijkheid moeten worden geboden om de degenen die het bedrijf overnemen, tot de begunstigden te rekenen.
Prejudiciële vraag:
Verzetten artikel 220 van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad en uitvoeringsverordening (EU) 2019/1323 van de Commissie van 2 augustus 2019 zich tegen een nationale regeling (zoals [de] Decreto Ministeriale van 15 januari 2020 van de Ministro delle politiche agricole alimentari e forestali) die aldus is bedoeld en wordt toegepast dat uitsluitend ondernemingen die hun activiteiten op de datum van indiening van de aanvraag niet hebben gestaakt toegang hebben tot maatregelen ter compensatie van door aviaire influenza veroorzaakte schade?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: LNV, EZK