C-639/24 FLO VENEER

Contentverzamelaar

C-639/24 FLO VENEER

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 november 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    5 januari 2025

Trefwoorden: btw-vrijstelling, vormvereisten

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 138, lid 1;
-    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 45bis.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘FLO VENEER’, een leverancier actief in Kroatië. In de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 heeft verzoekende partij eikenstammen geleverd aan een afnemer in Slovenië. Tijdens een belastingcontrole heeft de belastingautoriteit vastgesteld dat er in een belastingaanslag van 8 oktober 2020 niet voldaan is aan de voorwaarden voor btw-vrijstelling, en dat verzoekende partij daarom een bedrag is verschuldigd. De belastingdienst heeft tijdens de controle ook andere documenten ingezien, zoals vrachtbrieven, waar volgens de belastingdienst geen plaats en datum van ontvangst van de goederen op stonden vermeld. Verzoekende partij heeft bezwaar ingediend tegen de belastingaanslag.

Overweging:
Verzoekende partij betoogt dat er rechtens moet worden vermoed dat de levering is vrijgesteld van btw, wanneer zij in het bezit is van de documenten als bedoeld in artikel 45 bis van uitvoeringsverordening 282/2011. De verwijzende rechter wijst erop dat in artikel 45bis wordt aangegeven welk bewijs moet worden geleverd om krachtens artikel 138 van de btw-richtlijn aanspraak te kunnen maken op btw-vrijstelling voor een intracommunautaire levering. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of de belastingdienst mag weigeren om het recht op btw-vrijstelling toe te kennen op grond dat de verkoper niet in het bezit is van de in artikel 45bis bedoelde stukken ten bewijzen van het ontstaan van het vermoeden, hoewel de belastingplichtige wel heeft aangetoond dat de goederen zijn verzonden of vervoerd naar een bestemming buiten zijn grondgebied maar binnen de Unie.

Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 138, lid 1, van de btw-richtlijn, dat betrekking heeft op de btwvrijstelling voor intracommunautaire leveringen, en artikel 45 bis van uitvoeringsverordening nr. 282/2011, dat betrekking heeft op het bewijs dat goederen zijn verzonden of vervoerd van een lidstaat naar een bestemming buiten zijn grondgebied maar binnen de [Unie], aldus worden uitgelegd dat aan een leverancier btw-vrijstelling moet worden geweigerd wanneer hij niet heeft aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 45 bis van voornoemde uitvoeringsverordening of is de belastingdienst, ook wanneer de leverancier niet beschikt over voldoende bewijs voor het vermoeden van artikel 45 bis van de uitvoeringsverordening maar wel kan bewijzen dat de goederen fysiek zijn overgebracht van de ene lidstaat naar de andere, gehouden om de overgelegde bewijsstukken te beoordelen en de feiten vast te stellen die relevant zijn voor de vrijstelling van artikel 138 van de btw-richtlijn, namelijk of de goederen zijn verzonden of vervoerd van een lidstaat naar een bestemming buiten zijn grondgebied maar binnen de [Unie]? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-21/16 Euro Tyre

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten