C-64/21 Rigall Arteria Management
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 7 april 2021 Schriftelijke opmerkingen: 24 mei 2021
Trefwoorden : handelsagentuurovereenkomst; recht op provisie
Onderwerp :
- Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten.
Feiten:
Rigall Arteria Management (verzoekster) was uit hoofde van handelsagentuurovereenkomsten van 01-06-1999 t/m 30-06-2015 verbonden met de bank (verweerster). De overeenkomsten vermeldden onder meer de wijze van beloning van de agenten, waarbij geen van deze overeenkomsten een andere vorm van provisie kende dan die voor de overeenkomsten die met de rechtstreekse betrokkenheid van de agent werden gesloten. Verweerster heeft een als raamovereenkomst gesloten handelsagentuurovereenkomst op 17-12-2014 beëindigd. Vervolgens heeft verzoekster verweerster verzocht om verstrekking van informatie over de verschuldigde provisie over de periode van 01-06-1999 t/m 31-01-2015. Verweerster heeft dit geweigerd. Verzoekster heeft de rechter verzocht bekendmaking te gelasten van de informatie die nodig was voor berekening van de provisie. Dit verzoek betrof met name informatie over overeenkomsten die verweerster heeft gesloten met klanten die eerder via de handelsagent waren aangebracht. Deze vordering is verworpen. Het ingestelde hoger beroep is ook verworpen. Verzoekster heeft cassatieberoep tegen die uitspraak ingesteld. Partijen verschillen van mening over het karakter van art. 761(1) k.c. (beloning voor overeenkomsten gesloten met eerder door de handelsagent aangebrachte klanten) waarbij art. 7(1)(b) van richtlijn 86/653/EEG is omgezet. Volgens verzoekster heeft de daaruit voortvloeiende norm een semi-dwingend karakter en kan deze niet door een handelsagentuurovereenkomst worden uitgesloten. Verweerster betoogt daarentegen dat art. 761(1) k.c. geheel aanvullend van aard is.
Overweging:
De Poolse rechter vraagt om uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen betreffende de beloning van handelsagenten, meer specifiek van art. 7(1)(b) van richtlijn 86/653/EEG. Er is ernstige twijfel gerezen over de mogelijkheid om het recht op provisie als bedoeld in art. 7(1)(b) van richtlijn 86/653/EEG via contractuele weg te wijzigen of uit te sluiten. Richtlijn 86/653/EEG en het Poolse burgerlijk wetboek geven geen ondubbelzinnig antwoord. In de Poolse rechtspraak is deze mogelijkheid tot wijziging of uitsluiting tot op heden nog niet nader verduidelijkt. Ook het Hof heeft tot dusver nog geen ondubbelzinnige uitspraak over deze kwestie gedaan.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17), gelet op de bewoordingen en het doel ervan, aldus worden uitgelegd dat dit een zelfstandige handelsagent een absoluut recht op provisie verleent uit hoofde van een overeenkomst die tijdens de duur van de handelsagentuurovereenkomst is gesloten met een derde die hij reeds eerder voor een soortgelijke transactie als klant had geworven, of kan dit recht bij overeenkomst worden uitgesloten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-104/95;, C-381/98; Honyvem Informazioni Commerciali, C-465/04; C-19/07;, C-348/07; C-184/12; C-338/14; C-315/14; C-48/16; Conseils et mise en relations (CMR), C-645/16.
Specifiek beleidsterrein: AZ; EZK; JenV