C-641/19 PE Digital
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 oktober 2019 Schriftelijke opmerkingen: 9 december 2019
Trefwoorden : consumentenrechten; digitale diensten;
Onderwerp :
- Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad;
- Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten;
Feiten:
Verweerster exploiteert de wereldwijd actieve online relatiebemiddelingsdienst Parship onder het domein “www.parship.de”. Er zijn twee soorten lidmaatschappen: het gratis basislidmaatschap met zeer beperkte mogelijkheden om contact op te nemen met andere gebruikers en het premiumlidmaatschap tegen betaling. Met het premiumlidmaatschap kunnen gebruikers met elk ander premium-lid via het platform contact opnemen. Op 04.11.2018 heeft verzoekster met verweerster een overeenkomst gesloten over een premiumlidmaatschap (twaalf maanden, €523,95). Deze prijs was meer dan twee keer zo hoog als de prijs die verweerster aan sommige andere gebruikers in rekening heeft gebracht. Verweerster heeft verzoekster geïnformeerd over haar herroepingsrecht en verzoekster heeft aan verweerster verklaard dat laatstgenoemde vóór het verstrijken van de herroepingstermijn met de prestatie diende te beginnen. Nadat verzoekster de overeenkomst op 08.11.2018 had herroepen, heeft verweerster haar een vergoeding (“waardevergoeding”) ten belope van in totaal €392,96 in rekening gebracht en heeft zij dit van de rekening van verzoekster afgeschreven bedrag ingehouden. Verzoekster vordert de restitutie van alle verrichte betalingen. Verzoekster is van mening dat verweerster hooguit een in §357(8) BGB (burgerlijk wetboek) bedoelde waardevergoeding kan verlangen die gebaseerd is op een pro rata temporis-berekening.
Overweging:
De verwijzende rechter gaat over op het stellen van de prejudiciële vragen om meer duidelijkheid te verkrijgen over de berekening van het te betalen bedrag door de consument. De vragen betreffen situaties waarbij volgens de overeenkomst meerdere deelprestaties op verschillende tijdstippen moeten worden verricht. In casu bestaat enerzijds de toegezegde prestatie uit deelprestaties die op verschillende tijdstippen moet worden verricht: onbeperkte communicatie, het bekijken van vrijgegeven foto’s, exclusieve interessefilters, analyse van de relatiepersoonlijkheid, contactgarantie, zoeken in de eigen regio, volledige lijst van geïnteresseerden, scanservice voor profielfoto’s van de klant, profielcheck en voortdurend geactualiseerde partnervoorstellen. De overeengekomen kernprestatie – die met name bestaat uit het persoonlijkheidsrapport, de berekening/terbeschikkingstelling van de partnervoorstellen en een volledig gebruik van het platform gedurende meerdere dagen – wordt grotendeels aan het begin van de looptijd van de overeenkomst geleverd.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 14, lid 3, van richtlijn (EU) 2011/83 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011, gelet op overweging 50 van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het door de consument te betalen „bedrag dat evenredig is aan hetgeen reeds is geleverd op het moment dat de consument de handelaar ervan in kennis heeft gesteld dat hij zijn herroepingsrecht uitoefent, vergeleken met de volledige uitvoering van de overeenkomst” uitsluitend pro rata temporis dient te worden berekend bij een overeenkomst op grond waarvan niet een enkele prestatie maar een uit meerdere deelprestaties bestaande dienst moet worden verricht, wanneer de consument weliswaar voor de dienst als geheel pro rata temporis betaalt, maar de deelprestaties op verschillende tijdstippen worden verricht?
2) Moet artikel 14, lid 3, van richtlijn 2011/83 aldus worden uitgelegd dat het door de consument te betalen „bedrag dat evenredig is aan hetgeen reeds is geleverd op het moment dat de consument de handelaar ervan in kennis heeft gesteld dat hij zijn herroepingsrecht uitoefent, vergeleken met de volledige uitvoering van de overeenkomst” ook uitsluitend pro rata temporis moet worden berekend wanneer een (deel)prestatie weliswaar continu wordt verricht, maar aan het begin van de looptijd van de overeenkomst een hogere of lagere waarde heeft voor de consument?
3) Moeten artikel 2, punt 11, van richtlijn 2011/83 en artikel 2, punt 1, van richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 aldus worden uitgelegd dat ook bestanden die als deelprestatie worden geleverd in het kader van een dienst die voornamelijk wordt verricht als „digitale dienst” in de zin van artikel 2, punt 2, van richtlijn 2019/770, kunnen worden aangemerkt als „digitale inhoud” in de zin van artikel 2, punt 11, van richtlijn 2011/83 en artikel 2, punt 1, van richtlijn 2019/770, met als gevolg dat de handelaar het herroepingsrecht kan doen vervallen op grond van artikel 16, onder m), van richtlijn 2011/83 wat de deelprestatie betreft, maar de consument de overeenkomst als geheel kan herroepen en op grond van artikel 14, lid 4, onder b), ii), van richtlijn 2011/83 voor deze deelprestatie geen vergoeding hoeft te betalen wanneer de handelaar er niet in slaagt dat recht te doen vervallen?
4) Moet artikel 14, lid 3, van richtlijn 2011/83, gelet op overweging 50 van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de voor een dienst contractueel overeengekomen totale prijs „excessief” is in de zin van artikel 14, lid 3, derde volzin, van die richtlijn wanneer hij aanzienlijk hoger is dan de totale prijs die dezelfde handelaar voor een inhoudelijk identieke dienst is overeengekomen met een andere consument, waarbij de looptijd van de overeenkomst en ook de overige voorwaarden dezelfde zijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZK;