C-645/23 Hera Comm
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 3 januari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 20 februari 2024
Trefwoorden: belastingen
Onderwerp:
- Verklaringen gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen ondertekend op 13 december 2007: 17. Verklaring betreffende voorrang;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 19, lid 2 en artikel 47, lid 1; en
- Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 4, lid 3.
- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 288
- Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG: artikel 1, lid 2, en artikel 9, tweede alinea.
Feiten:
Op 1 oktober 2009 heeft een elektriciteitsmaatschappij (de verzoekende partij) met een afnemende vennootschap (de verwerende partij) een overeenkomst gesloten voor de periodieke levering van elektriciteit. Tot aan 1 april 2012, heeft de elektriciteitsmaatschappij de toeslag op de accijns op het product dat zij aan de afnemende vennootschap had verkocht, aan de Staat betaald en van deze afnemende vennootschap teruggaaf van het betaalde bedrag gevraagd en verkregen op grond van het doorberekeningsmechanisme. De afnemende vennootschap was van mening dat de betrokken toeslag op de accijns in strijd is met het Unierecht en heeft de Tribunale di Bologna verzocht om de elektriciteitsmaatschappij te veroordelen tot teruggaaf van het betaalde bedrag. Bij beslissing van 19 april 2021 heeft de Tribunale di Bologna de vordering toegewezen, en geoordeeld dat artikel 6 van wetsbesluit nr. 511/1988 in strijd is met artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG, en de elektriciteitsmaatschappij gelast de bedragen die haar zijn betaald vanaf het verstrijken van de termijn voor de omzetting van de richtlijn tot aan de afschaffing van de belasting, terug te betalen. De elektriciteitsmaatschappij heeft in eerste instantie uitvoering gegeven aan het vonnis en de bedragen aan de afnemende vennootschap terugbetaald. Vervolgens heeft zij hoger beroep ingesteld strekkende tot wijziging van de voornoemde beslissing en tot terugbetaling van het betaalde bedrag.
Overweging:
De verwijzende rechter wijst erop dat de beslissing van de Tribunale di Bologna in lijn ligt met de vaste rechtspraak van de hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, volgens welke de regeling inzake de teruggaaf van de toeslag verenigbaar is met het Unierecht, aangezien het bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling inzake de teruggaaf van belastingen aan de lidstaten staat om dit onderwerp te regelen met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. In dit verband wijst de verwijzende rechter erop dat de uitlegging die het Hof, en in navolging daarvan de Tribunale di Bologna, tot dusver aan het begrip „specifieke doeleinden” hebben gegeven, belet dat het doel van de betrokken toeslag onder dat begrip kan vallen. Volgens de verwijzende rechter verzet de letterlijke, globale en teleologische uitlegging van artikel 1, lid 2, van de voornoemde richtlijn zich ertegen dat de accijns op elektriciteit en de toeslag daarop als één indirecte belasting worden gekwalificeerd, aangezien beide zelfstandige verplichtingen met zich brengen. De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat in de zaken waarin de Corte di cassazione uitspraak heeft gedaan, de vordering tot teruggaaf steeds was gericht tegen de overheid, terwijl de verzoekende partij in casu geen publiekrechtelijke onderneming is en de litigieuze verhouding weliswaar afhankelijk is van een verticale verhouding, doch een horizontale verhouding is. Daarnaast wijst de verwijzende rechter erop dat volgens de Corte di cassazione de gebruiker, met inachtneming van het doeltreffendheidsbeginsel, de onverschuldigd betaalde bedragen van de verkoper kan terugvorderen, of eventueel tegen de Staat een vordering kan instellen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de onjuiste uitvoering van de richtlijn van de Unie. De verwijzende rechter benadrukt tevens dat het Hof meerdere malen het beginsel heeft geformuleerd dat richtlijnen, die alleen voor de lidstaat verplichtingen in het leven roepen, particulieren voordelen ten opzichte van de staat kunnen verschaffen, maar hun geen rechten in betrekkingen tussen particulieren kunnen toekennen. Volgens hem zijn de grenzen van het verbod op horizontale werking van richtlijnen echter niet goed verduidelijkt.
Prejudiciële vragen:
1. Valt de toeslag op de accijns op elektriciteit die door de lidstaat wordt toegepast als een fractie of een veelvoud van de accijns waaraan het product reeds is onderworpen, onder het begrip ,andere indirecte belastingen’ als bedoeld in artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, of moet die toeslag worden opgevat als louter een verhoging van het accijnstarief, met als gevolg dat het de lidstaat vrijstaat om de toeslag niet te bestemmen voor de in artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG vereiste ,specifieke doeleinden’?
2. Indien de toeslag op de accijns op elektriciteit valt onder het begrip ,andere indirecte belastingen’, moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 dan aldus worden uitgelegd dat deze bepaling voldoet aan de voorwaarden om voor een nationale rechter door een particulier te worden ingeroepen teneinde:
- aan de verkoper van het product dat aan de toeslag op de accijns is onderworpen, aan wie de particulier de indirecte belasting heeft terugbetaald, tegen te werpen dat de belastingheffing door de lidstaat ten laste van de verkoper onrechtmatig is omdat zij is gebaseerd op een nationale bepaling die in strijd is met de richtlijn?
- dientengevolge de onverschuldigde betaling terug te vorderen van de verkoper die deze belasting aan de particulier heeft doorberekend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-35/05; C-380/17 K en B; C-562/17; C-564/15; C-660–C-661/16; C-336/22 - f6 Cigarettenfabrik; C-6/90 en C-9/90; C-573/17 -; C-261/20 Thelen Technopark Berlin GmbH; C-201/02 Delena Wells; C-152/07–C-154/07 Arcor AG & Co; C-443/98 Unilever; C-224/01; C-316/22 - Gabel Industria Tessile and Canavesi.
Specifiek beleidsterrein: FIN